23 juni 2021

Ze hadden Chuckys ogen.

 

Ken je de film Chucky? Ik niet! Elke keer als ik een trailer van die film zie draait mijn hart om en word ik jaren terug de tijd in geslingerd. Dan is het ineens 1975.



Ik sta dan weer op de brug van een aftandse Filipijnse freighter in de Zuid-Chinese Zee en mijn wachtsman vestigt mijn aandacht op een lichtkogel ergens aan de horizon. Ik ren naar de brugvleugel om het licht te peilen, om daarna in de looppas naar de radar te gaan om te zien of er op die peiling iets zichtbaar was. Nee dus! Na vijf minuten verscheen er een tweede flare. Weer uitpeilen, weer op de radar kijken. Met onze positie als uitgangspunt de peilingen op de kaart uitgezet, ja dat ging toen nog handmatig, nu nog een afstand. 

Ondertussen via de VHF oproepen naar het schip in nood en vaartuigen in de buurt, maar kreeg geen response. Ik pak de brugtelefoon en bel de kapitein, maar die was aan het vergaderen met Smirnoff en niet aanspreekbaar. Volgende telefoontje naar de wacht in de machinekamer om terugschakelen van kruissnelheid naar manoeuvreersnelheid voor te bereiden. Dat moest met die oude machines nog handmatig. Met zo'n telefoontje maak je geen vrienden daarbeneden in de machinekamer voor zover ik op kan maken uit het Chinese gebrul dat ik als antwoord krijg. 

Schreeuwend naar mijn wachtsman dat hij naar boven moet om het zoeklicht aan te zetten grijp ik weer naar de VHF, deze keer antwoordt Singapore Coast Guard dat ze mijn oproep zullen overnemen. Hulp is onderweg. Ik besluit om een paar stoten op de misthoorn te geven, dat gaat sneller dan iedereen wakker bellen.

Nog steeds geen antwoord van nabije schepen, die zijn er wel maar de meesten lijken hun koers gewijzigd te hebben, geen zin in een ontmoeting met de Coast Guard neem ik aan, er gebeurt veel in de Zuid-Chinese Zee dat het daglicht niet kan verdragen.

Na mijn getoeter is de hele bemanning in rep en roer, het wordt druk op de brug. De hoofdwerktuigkundige wil verhaal halen over het verminderen van de snelheid, de bootsman met slaapogen en in zijn onderbroek komt ook poolshoogte nemen. Er staan ook drie matrozen waarvan twee al hun zwemvest aanhebben, die dachten dat het schip verging.

Ondertussen heb ik nog steeds geen contact met het schip dat het noodsignaal gaf. Dat baart me zorgen en veroorzaakt twijfel. Wat als iemand baldadig een paar lichtkogels had afgeschoten en ik heel Azië wakker heb gemaakt voor niks?
Ik stuur een matroos naar allebei de brugvleugels om uit te kijken. Ondertussen vertel ik de bootsman wat er gaande is en vraag hem de gangway gereed te maken en alvast een sloep buitenboord te draaien. Eindelijk is daar de tweede stuurman die mag meteen de VHF bemannen en contact onderhouden met de Coast Guard die maar vragen blijven stellen.

Ineens schreeuwt mijn wachtsman dat hij licht ziet, vrijwel direct wordt dit bevestigd door de uitkijk op de stuurboordbrugvleugel. Het zoeklicht maakt contact, ik richt mijn kijker en zie een reddingsloep. Meteen realiseer ik me hoe dichtbij hij al is, bijna tegelijkertijd rinkelt de telegraaf, we zijn op manoeuvreersnelheid maar nog steeds volle kracht vooruit. 

We gaan veel te hard, ik kan niet meteen stoppen. De hoofdwerktuigkundige, die nog steeds op de brug is, doorziet mijn dilemma. Ik snauw hem toe dat ik een rondtorn ga maken en dat hij geleidelijk vaart moet minderen. Hij heeft de machinekamer al aan de telefoon en wacht af wat ik ga doen. Mijn wachtsman snapt wat ik hem toeroep en weet dat hij de sloep in het zoeklicht moet houden, een uitdaging op zich.
Ik haal de besturing van de autopiloot af en roep de matroos van de bakboordvleugel naar de roergangerstoel. Hij pakt het stuurwiel en ik besef dat dit de minst ervaren gast is die we hebben. Ik druk hem op het hart om niet meer dan 5 graden roer te geven, we gaan nog zo hard dat dit ons roer kan kosten. 
De werktuigkundige knikt en geeft orders aan de machinekamer. Langzaam minderen we vaart en draaien rond. Ik ren van de ene naar de andere brugvleugel om te zien waar de sloep is tijdens onze draai.
Naarmate we snelheid minderen geef ik de roerganger opdracht om scherper in te sturen. We moeten tot stilstand komen in de nabijheid van de sloep.

Uiteindelijk liggen we stil, vlak naast de overvolle sloep, de bootsman is in staat een lijn over te gooien en in de sloep weet iemand die op te vangen en vast te maken. De bootsman roept naar boven dat er zeker 80 man in de sloep zijn. De paniek slaat toe als een mokerslag. Hoe ga ik die bergen zonder hulp van andere schepen? Gelukkig heeft de tweede stuurman een oplossing. Met een klein groepje gaat hij ruim 3 openmaken, alleen de twee onderste dekken zijn beladen, dus het bovenste dek kan gebruikt worden voor de drenkelingen. 

Na een kwartiertje kunnen de eersten aan boord geholpen worden. Ze zien er zwaargehavend uit. We hebben een man of 30 een plekje gegeven als de toestroom stopt. Ik roep naar de bootsman waar de rest blijft, waarom komen ze niet naar boven? De boots kijkt me aan, de tranen lopen over zijn gezicht en antwoordt "dat kunnen ze niet chief, kom zelf maar kijken". 

Ik roep de Tweede Stuurman naar boven zodat hij de brug over kan nemen. Na een kleine snelle briefing ga ik naar de gangway. Na één blik snap ik het betraande gezicht van de bootsman, mijn hele lichaam verkrampt en ik heb de grootste moeite om niet het hele schip onder te kotsen. 

Langszij dreef een soort mini-Holocaust. Dode verminkte lichamen. Zwaargewonde mannen, vrouwen en kinderen. Bebloede gezichten, missende ledematen. Ik voelde me ziek van schaamte! Niet om mezelf maar omdat mensen zoals jij en ik dit andere mensen kunnen aan doen. 

De helft was ondanks hun verwondingen nog in leven. We hebben ze aan boord gebracht en geprobeerd te verzorgen. De hele bemanning kwam hun eigen beddengoed, matrassen en dekens brengen. Meer hadden we ook niet.

De boots en ik stonden als laatste in de sloep tussen de dode lichamen.
"Wat doen we met de lijken?" vroeg de boots. Het enige wat ik kon bedenken was om ze maar netjes naast elkaar te leggen en afdekken met zeildoek. Er knisperde iets onder mijn voet. "Hun tanden," fluisterde de boots, "je staat op hun tanden." 
Ik begreep hem toen niet. Het blijkt dat deze mensen zijn overvallen, midden op zee, beroofd van hun geld en waardevolle bezittingen, de vrouwen en meisjes verkracht, iedereen die zich verweerde mishandeld of gedood en uiteindelijk werden zelf hun gouden tanden met geweld uit hun mond geroofd.

Misselijk, geschokt, trillend en ontdaan, hebben we ze afgedekt. We zaten onder het bloed en stonden net op het punt de sloep te verlaten. "Daar beweegt wat" zei de boots en wees naar de voorsteven van de sloep. Verschrikt keken we elkaar even aan en liepen naar voren.
Onder het dekzeil zat een klein meisje van een jaar of tien. Helemaal weggedoken probeerde ze onzichtbaar te worden. 

De boots maakte geruststellende geluiden naar haar. Ze siste terug en staarde ons aan met wijd opengesperde zwarte ogen. Echt, ze siste als een verstoorde slang. Met een snelle greep pakte de boots haar arm en gaf haar aan mij. Ze schopte, spuugde, beet, krabde en sloeg me in wilde paniek totdat ik haar tegen me aan drukte. Toen verslapte ze en voelde ik haar alleen maar trillen, midden in die bloedhete tropennacht. We hebben haar naar het ruim gebracht, bij de andere drenkelingen, maar niemand wilde zich over haar ontfermen. Ze waren allemaal helemaal in zichzelf gekeerd en reageerden bijna nergens op.

Onder begeleiding van de Coast Guard zijn we in twee dagen doorgestoomd naar Singapore. We kregen een paar artsen aan boord die alles in het werk stelden om de drenkelingen zo goed mogelijk te verzorgen. Nadat ik me gedoucht had kwam ik tot de ontdekking dat de enige schone kleding die ik nog had mijn spierwitte tropen uniform was.
Na elke wacht ging ik even bij het meisje kijken. Ze reageerde niet op mijn aanwezigheid. De blikjes frisdrank die ik daarvoor al had meegenomen waren nog onaangeroerd. Totdat ik met twee kommen bami naast haar ging zitten. Ik had van de kok eetstokjes meegekregen want hij had geen bestek meer. Alles was in gebruik.
Ik zette een kom voor haar neer en begon zelf uit de andere kom te eten. Ik verwachtte al geen reactie meer. Ik had nog nooit met stokjes gegeten dus dat wilde niet echt vlotten. Ik zat een beetje in mezelf te vloeken toen zij ineens haar stokjes pakte. Heel langzaam liet ze me zien hoe je ze vast moet houden. Dat deed ik natuurlijk niet in een keer goed. Dus liet ze het nog eens zien. Na een paar pogingen leek het me te lukken, maar het eten ging me moeilijk af. Dus ging ze het voordoen, dat was de eerste keer dat ze at sinds ze aan boord was. Een van de artsen knikte goedkeurend naar me, ook hij was opgelucht.

Daarna, aanmeren in Singapore. Op de kade stonden busjes en ambulances en een heel peloton medisch personeel en allerlei officials van politie, douane en immigratie. De drenkelingen werden met grote zorg van boord gehaald. De bemanning en ikzelf hielpen mee met de ontscheping.
Ik had zelf het meisje opgepakt en wilde haar overdragen aan een verpleger. Maar ze begon te gillen en zich te verzetten. Ik mocht haar begeleiden tot aan de poort van het vluchtelingencentrum. Ik mocht niet naar binnen, er kwam een kordate vrouwelijke immigratie officier, in een strak wit uniform, om haar van mij over te nemen. Tot ieders verbazing liet ze het toe. Ze keek me nog een keer aan met dezelfde blik als toen we haar vonden, toen draaide ze haar gezicht weg.

Een paar maanden later, weer in Singapore, ging ik naar het centrum, ik wilde weten hoe het met haar ging. De portier die de wacht had herkende me. We mogen geen informatie aan buitenstaanders verstrekken zei hij. Dat was een domper. Maar toen ik me al half had omgedraaid om teleurgesteld weg te gaan zei hij: "Weet je wat zo gek is? Ze communiceert alleen met mensen in wit uniform. Je zal altijd in haar herinnering zijn." Daarna vluchtte hij zijn wachthokje weer in achter de slagbomen.

Zo'n blik zag ik pas weer toen ik terug was in Vlissingen. Na een zware, heftige avond fotograferen, in wat toen de heftigste nachtclub in Vlissingen was, besloot ik nog even een frisse neus te halen. Ik liep via de boulevard naar het Bellamy park en bij de Gevangen Toren zag ik iemand in de schaduw zitten. Weggedoken in een hoekje in een dikke winterjas. Ik had haar die avond ook al in de club gezien waar ze drankjes liep te bedelen. "Hoi!" zei ik, "koud hé?" Ze vroeg of ik een sigaret voor haar had, toen ik die gaf en haar en mezelf een vuurtje gaf vroeg ze: "Kom even bij me zitten dan voel ik me niet zo alleen." Een half sigaretje verder stopte er een Mercedes. Een dikke kerel zat naar haar te gebaren. Ze stond op. "Laat die kerel toch doen" zei ik. "Het is mijn pooier" zei ze met diezelfde lege wanhopige blik. Ze wende haar gezicht af en stapte in. Weer had ik dat gevoel van onmachtige schaamte. Deze keer geen wit uniform in de buurt om vertrouwen in te hebben.



Soms ben ik benieuwd naar het Vietnamese meisje en hoop dat ze 's avonds laat niet hoeft te wachten op een boze pooier. Jaren later kwam de eerste film van Chucky uit, dat was de derde keer dat ik die blik zag.
Alleen al bij het zien van die pop schiet ik terug in de tijd en is het weer 1975 en ben ik op weg van Shantou naar Singapore.


Oh Ja, muziek blijft belangrijk, dit muziekje via de koptelefoon, luister maar mee All Hell broke Luce

Geen opmerkingen:

Kunstenaartje met een website.

 Vandaag heb ik drie werken ingebracht voor de selectie van KlimaatExpo '22 door Artworlds in samenwerking met Museum De Fundatie. Dat w...