09 november 2021

Brandalarm!!


 Ik word wakker met een bonkend hoofd en een droge strot. Met mijn ogen nog dicht word ik het felle licht gewaar. Ik heb het koud en lig oncomfortabel hard. Voorzichtig kijk ik door de spleetjes van mijn ogen. Een kleine spierwitte ruimte met een klein matglas raampje waar het zonlicht genadeloos doorheen brandt. Boven mijn hoofd aan het plafond een lamp die bijna net zo fel schijnt als de zon.

Ik heb me nog niet bewogen, heb geen idee waar ik ben en of er nog anderen in de ruimte aanwezig zijn. Voorzichtig beweeg ik mijn hand onder de dunne deken naar mijn heup. Geen holster, geen wapen. Ik bevries. Tegelijkertijd realiseer ik me dat ik mijn wapen in de scheepskluis heb gelegd omdat ik naar huis ging. Naar huis! Waar is mijn huis eigenlijk. Oh ja, ik logeer tijdelijk bij een vriendin. Ik draai mijn hoofd en zie dat ik in een heel kleine helverlichte ruimte op een soort brits lig. Aan de sobere ruimte te zien ben ik niet in een ziekenhuis. Waar ben ik? Voorzichtig, om mijn bonkende hoofd te ontzien, ga ik rechtop zitten. Ik ben alleen in de ruimte. Op de een of andere manier lucht dat op. Mijn voeten raken het ijskoude beton van de vloer. Waar zijn mijn sokken, mijn schoenen? Als ik opsta zakt mijn broek van mijn kont. Zelfs mijn riem is weg. Ik doorzoek de ruimte, een wc-pot en een halve rol wc-papier, behalve de brits en een dekentje is er niks. Wankelend sta ik op. De deur is niet gesloten maar staat op een kier. Ik loop zo stil mogelijk naar de deur en gluur voorzichtig door de opening. Ik zie een stukje van een wit betegelde gang. Waar ben ik in godsnaam en waarom? Met één hand leun ik tegen de deur terwijl ik sta te gluren, de deur piept verschrikkelijk wanneer hij een ietsje opent. Meteen verschijnt er aan het eind van de gang een hoofd om de hoek, Oh mooi je bent wakker roept een montere stem. Het hoofd verdwijnt. Ik doe verschrikt een stap terug. Betrapt! Ik heb geen idee waarom ik daar zo van schrik. Terug naar de brits, waar ik ga zitten, dekentje om me heen. Ik ben in paniek, maar waarom?

De deur knerst open, om toegang te verlenen aan een intimiderend grote politieagent. Hij gebaart me om een stukje opzij te gaan, waarna hij naast me komt zitten. Verstijft van de adrenaline kijk ik hem niet aan, hij duwt een dampende kartonnen beker met koffie onder mijn neus. Ik aarzel even, om dan de beker aan te pakken. Voorzichtig, zonder hem aan te kijken, neem ik een paar slokjes van de hete koffie. De geur en de smaak stellen me gerust. Ik kijk hem aan. Waar ben ik en waarom? De vraag ontlokt hem een diepe zucht. Kun je je niks herinneren vroeg hij? Er was een brand in een timmerfabriekje in de Palingstraat. En ineens kom jij opdagen terwijl het blussen al in volle gang is. Je begint orders te geven aan de blus teams en je wilt met alle geweld naar binnen om je maat te halen. Er was niemand binnen, dat was al bekend bij de brandweercommandant. We hebben met je gevochten om je tegen te houden. Met drie man hebben we je in bedwang gehouden, het ambulancepersoneel heeft je een spuitje gegeven om je te kalmeren. Dat leek even te werken. Je ontsnapte even aan onze aandacht en meteen ging je weer opdrachten geven om je maat te redden. Je hebt een tweede spuitje gekregen, maar je bleef maar doorpraten over wat er moest gebeuren om je maat uit de brand te krijgen. Het is dat de Brandweercommandant zei dat je wel wist waar je het over had. Anders had je nu op een psychiatrische afdeling gelegen. Ik nam nog een paar slokjes koffie.

Langzaam begonnen de herinneringen terug te komen. Annelies en ik hadden lekker gegeten in het Strandhotel en daarna waren we naar de Hobbit gegaan om een jointje te roken en nog later naar de Boemerang om te dansen en gek te doen. Midden in de nacht liepen we naar (haar) huis. We liepen via de Prins Hendrikstraat naar haar huis in de Palingstraat, een zware brandlucht kwam ons al tegemoet. We kwamen de hoek om, overal brandweerwagens en politieauto's met flitsende lichten en sirenes. Brand! Brand! Overal brandalarm! Ik smeet Annelies opzij en ging doen waarvoor ik was opgeleid….

Slow woop, slow woop, slow woop.. Ik draai me vloekend om. Kan iemand alsjeblieft die tering herrie uitzetten! Dan realiseer ik me dat het een brandalarm is. Ik spring uit mijn kooi en ren naar de gemeenschappelijke doucheruimte waar ook onze brandweeruitrusting is opgeslagen. Ik ruk mijn locker open en spring in mijn brandweer uitrusting, tegelijkertijd komt de rest van mijn ploeg binnenstormen. Mijn handen trillen, ik krijg mijn beademingsapparatuur niet aangesloten. De tweede werktuigkundige legt zijn hand op mijn schouder. Rustig stuurman, ik sluit hem wel aan. Dankbaar knik ik naar hem. We controleren onze walkietalkies. Check, check, check, check. Ik maak contact met de brug. Brandploeg II is stand-by!

Op de brug weten ze ook niet veel meer dan dat er brand in de machinekamer is. We nemen de kortste weg richting machinekamer. We openen voorzichtig de eerste toegangsdeur. Een enorme rookwolk en hitte komt ons tegemoet. We rollen een brandslang uit en gaan al nevelend naar beneden. Zoeken naar de brandhaard. Drie niveaus lager zitten we nog steeds boven de brandhaard. Dan valt de machine stil. Het schip begint te slingeren. "De brandstofleiding", roept de tweede WTK over de walkietalkie! We sluiten een extra slang aan en gaan al nevelend nog een niveau omlaag. Op het laagste niveau aangekomen zagen we de brandende olie drijven op ons bluswater. Gelukkig waren er ook voldoende schuimblussers voorhanden om dat te bedwingen. De tweede WTK sloot de brandstofleiding af. De stoom die werd gebruikt om de olie op temperatuur te brengen werd ook afgesloten.

Brandploeg I meldt zich ook aan en nadert de brandhaard vanaf de andere zijde. We horen gegil. De verlichting valt uit. In het licht van onze helmen vinden we een slachtoffer. Hij heeft de volle lading gekregen van de gesprongen brandstofleiding die op temperatuur werd gebracht met stoom. De oververhitte stoom had hem al verbrand en de ontbrande olie had hem nog verder verbrand. De hele voorkant van zijn lichaam stond in brand. We hebben hem geblust, de olie plakte aan hem en zijn kleding, hij bleef gloeien. En gillen. Ik melde naar de brug dat de oorzaak van de brand onder controle was en dat brandploeg I de nabluswerkzaamheden kon overnemen. Onze prioriteit was nu het slachtoffer te bergen. Met z'n vieren hebben we hem zo snel mogelijk naar boven gebracht. De voorkant van zijn lichaam gloeide nog steeds. We kwamen bij de doucheruimte en op dat moment ging het licht weer aan. Aan zijn epauletten zag ik dat het de leerling Werktuigkundige was. Mijn maat Ben! Ik sleepte hem de douche in. Een half uur hebben we samen onder de ijskoude douche gestaan. En al die tijd was hij aan het gillen.

De eerste stuurman kwam hem weghalen en bracht hem naar de ziekenboeg. Ik viel flauw, bevangen door de kou. Mijn ploegmaten ontfermen zich over mij. Ze ontdoen me van de ijskoude en natte kleding, wikkelen me in een deken en gieten me vol met warme thee. Tot op de dag van vandaag kan ik geen thee meer verdragen. Kennelijk heb ik een paar uur geslapen tot ik weer op temperatuur was.

Ik werd met een schok wakker. Sprong mijn kooi uit, brak bijna mijn nek over mijn natte plunje die overal verspreid lag. Ik pakte uit mijn kast schone, droge plunje en eenmaal aangekleed wilde ik naar de brug rennen. Ik bedacht me en pakte mijn natte plunje om die uit te hangen in de doucheruimte om te drogen. In een looppas ging ik naar de brug om me te melden.

Op de brug aangekomen trof ik de Kapitein en de wachtsman. "Dat was een stomme actie om zo onderkoeld te raken", snauwde de Kapitein, "elke officier is nodig in een noodsituatie." Hij zag mijn schuldbewuste reactie, zijn blik verzachtte. "Goed werk daar beneden met je blusploeg, en ik weet dat het om je maat gaat." Omdat alle andere officieren bezig waren met de noodsituatie had hijzelf de brug overgenomen.

In een sneltreinvaart praatte hij me bij over de status. Noodsignaal uitgegaan naar nabije schepen. Stuurloos, geen motorvermogen, zwaargewond slachtoffer. Meermalen huidige positie doorgegeven. Response gekregen van Amerikaans flottielje dat op twee dagen varen aan het oefenen was. Een destroyer met hospitaal faciliteiten was al op volle kracht onderweg naar onze laatst bekende positie. ETA ongeveer 30 uur. Ik keek de Kapitein aan, "Gaat hij dat redden?" Mijn vraag eindigde in een snik. Hij keek me doordringend aan. "Dat weet ik niet, maar we gaan er met z'n allen alles aan doen om dat voor elkaar te krijgen. De brug is nu van jou."

Ik pakte mijn notitieboek, noteerde de tijd en greep naar de telefoon om de machinekamer te bellen. Ik kreeg de Hoofd WTK aan de lijn en meldde hem dat de Leerling Stuurman de brug had overgenomen en dat de Kapitein zijn ronde ging maken. Ik vroeg naar de reparatiestatus en kreeg te horen dat ze nog minimaal een half uur nodig hadden en dat we waarschijnlijk binnen een uur weer motorvermogen zouden hebben. "Goede wacht!" was de afsluiting van de HWTK. Ik noteerde weer tijd en inhoud van het gesprek. Ik wilde de VHF pakken om de naderende destroyer te melden wat onze status was, ik keek op en zag de Kapitein nog steeds in de deuropening staan. Hij leek verrast, "Ik heb er vertrouwen in", zei hij tegen zijn beteuterde leerling.

De machinekamer belde, over vijf minuten starten we de machine. Ik belde de Kapitein, maar terwijl de telefoon nog over ging was hij al op de brug. De Tweede en Derde Stuurman kwamen ook de brug op. Ik gaf de wachtsman opdracht het roer te nemen. Hij keek naar de Kapitein, die zei alleen maar, je weet wie de brug heeft. Tegelijkertijd wees hij de tweede en derde stuurman terug. De leerling heeft de leiding. Ik greep de VHF en meldde de destroyer dat we weer power hadden en wat onze voorgelegde koers zou zijn. Ik gaf de roerganger de koers op en herrekende het rendez-vous point. Ik gaf via de VHF de nieuwe informatie door aan de destroyer. Per omgaande kwam het bericht dat ze een helikopter gingen sturen. Ze hadden de tijd berekend wanneer deze bij ons kon zijn, lang voordat onze schepen daadwerkelijk contact hadden. Zonder overleg zei ik meteen ja. Daarna keek ik de Kapitein aan, "We kunnen ze alleen mensen af laten zetten op ruim 6, op het achterschip." "Oh ja?", zei de Kapitein. Ik ratelde door; "We moeten de twee kranen buiten boord draaien en de lichten van de kraantjes aansteken en de hoogte van de kraan zo instellen dat de piloot weet tot hoever hij maximaal kan dalen. Dan moeten we ook op het luikhoofd markeringen aanbrengen voor de winchman zodat hij weet wat de veilige zone is waar hij de mensen af kan zetten."

De Kapitein keek me aan. Hij knikte, tegen de tweede en derde stuurman zei hij, "Je weet wat je doen moet". Hij stak het vuur weer aan in zijn pijpje en ging naar buiten staan kijken. Ik had kennelijk nog steeds de brug. Ik meldde de destroyer welke voorbereidingen we gingen treffen. Samen met de liaisonofficier berekende ik het moment van aankomst. De Kapitein stond op. "Heb je alles genoteerd? " vroeg hij. Ik wees op de kaarten en mijn notitieboek. "Ik neem je wacht over en jij gaat nu naar bed. "

Ik ging naar de messroom en schonk mezelf een flinke whisky in. In de mess zaten een paar werktuigkundigen, die ook een zware dag achter de rug hadden en de tweede en derde stuurman. Ze kwamen allemaal even langs, een hand op mijn schouder, een vriendschappelijke stomp. Niemand zei iets. Ik dronk mijn whisky en ging naar de ziekenboeg.

Op de tafel lag mijn maatje, helemaal platgespoten. De Eerste stuurman zat naast hem. Wanhopig, kapot. Hij keek me aan, "ga slapen jongen", zei hij. Ik schudde nee. "Ga zelf maar even rust nemen. Ik blijf bij hem. Als er iets verandert laat ik je halen". Het lichaam op tafel maakte rare geluiden. Het hield het tussen gierende ademhaling en snikken. Best macaber. De stuurman keek me aan, "Weet je het zeker?" Ik zei "Ja, vanaf het moment dat je hem onder de douche vandaan hebt gehaald ben je al bij hem. Nu neem ik over, het is mijn maat, ik wil hem niet nog langer alleen laten." De stuurman ging. Ik zat naast Ben. Ik probeerde zijn hand vast te pakken, die was helemaal verbrand en zijn ademhaling veranderde onmiddellijk. Verschrikt zocht ik een andere plek waar ik hem aan kon raken, uiteindelijk legde ik mijn hand op zijn dij. Ik vertelde hem dat ik er was. Dat hij niet alleen was. Ik begon te praten over wat er allemaal gebeurd was sinds hij zijn ongeluk had gehad. Daarna begon ik allerlei herinneringen op te halen. We hadden samen nogal wat stomme stunts uitgehaald vanaf het moment dat we samen gingen varen.

Er viel een schaduw over ons heen. Ik keek op, daar stond de Kapitein en de HWTK. "Had ik je niet gezegd dat je moest gaan slapen", vroeg de Kapitein zachtjes. "Ja", zei ik, "maar mijn maat gaat hier niet alleen liggen". "Wij blijven bij hem", zei de Kapitein, "en als er wat verandert in zijn toestand roepen we je erbij. En nu opgerot naar je kooi, je staat al 48 uur op je poten". Met tegenzin ging ik naar mijn hut, ik deed mijn laarzen uit en stapte volledig gekleed in mijn kooi. Ik trok de dekens over me heen en was vertrokken.

Ik voelde een hand op mijn arm, opende mijn ogen. Daar stond de bootsman. "Helikopter aan de horizon Stuurman". Meer zei hij niet, meteen was hij weg. Ik schoot in mijn laarzen en rende naar de brug. Daar stond de Eerste Stuurman rustig een sigaartje te roken. "Regenkleding en zwemvest aan", zei hij. "Je gaat bij ruim 6 de ontvangst van twee tassen medische hulpmiddelen en drie man van de US Navy coördineren. Tassen en twee medische officieren naar de ziekenboeg en de derde man naar de brug". Ik leefde een beetje op, ze hadden mijn plannetje geaccepteerd! De Stuurman duwde een walkietalkie in mijn hand. "Kanaal 9, en je staat in contact met de chopper. Jouw contact is de winchman, de Tweede Stuurman staat via hetzelfde kanaal in contact met de piloot".

Ik maak contact met de Tweede, "helikopter op koers, contact binnen vijf minuten". Ik ren het luikhoofd van ruim 6 op. Onderweg sleur ik de bootsman mee en vertel hem om wat mensen stand-by te houden. Ik ga in positie zitten, op mijn knieën, en meldt aan de chopper en de Tweede, "Deck officier Stand-by". In een storm van licht, wind en opstuivend zeewater en een oorverdovende herrie komt de helikopter als vanuit het niets boven me hangen. "Chopper in position" hoor ik via de walkietalkie. Het schip slingert, het achterschip gaat vrij heftig op en neer. Ik kijk in de lichten van de chopper, de reflecties en de schaduwen flitsen heen en weer. Ik moet me vermannen en zicht krijgen op wat er gebeurt. Ik besef dat dit goed moet verlopen anders is mijn maat er geweest. Ik roep via de walkietalkie "Okay, let go, let go!" Uit de felle lichten komt een pakket op me af suizen. Het achterschip duikt naar beneden. "Winchman, hold!" Het achterschip komt weer omhoog. "Let go, let go!" De lading land op het luikhoofd, ik duik eropaf om de haak los te maken. Net voordat het achterschip weer naar beneden duikt heb ik de haak los. "Heave, heave" schreeuw ik naar de winchman, ondertussen hou ik in de gaten of de kabel en de haak nergens achter kunnen haken. De haak verdwijnt met een noodgang in het felle licht. Ik schreeuw naar de Bootsman dat hij de zware tas moet weghalen en naar de ziekenboeg brengen. "Deck Officier stand-by" meld ik via de walkietalkie. "Next load comming in" hoor ik van de winchman. Uit het felle licht komt het tweede pakket aansuizen.

"Kalm aan jongen", zegt een warme stem. Ik voel een arm om me heen. Ik voel me even gerustgesteld. Ik drink nog wat van de koffie. Ik voel me beschaamd omdat ik me zo heb laten meeslepen door mijn emoties. Dit is de eerste keer dat ik mijn verhaal aan iemand aan de wal vertel. Maar weer ben ik op twee plaatsen tegelijk. Terwijl ik naast de vriendelijke agent op een kale brits zit ben ik ook op de brug waar ik net de liaisonofficier heb afgeleverd terwijl in de ziekenboeg de twee medics volop aan de slag zijn om mijn maat de beste verzorging mogelijk te geven.

Met verlof van de kapitein verlaat ik de brug en ga zo snel als ik kan naar de ziekenboeg. Halverwege hoorde ik het gegil al. Ik meldde me bij de ziekenboeg. Ontsmetten, handschoenen aan, mondmasker voor, schort aan. De medics keken verstoord op terwijl ik positie innam aan het hoofdeinde van de behandeltafel. Ik begon te praten, in weerwil van het gegil, in de hoop Ben enigszins gerust te stellen. De medics probeerden de verbrande resten van zijn overall te verwijderen, met als resultaat dat ook de huid meekwam. Met als resultaat dat het spierweefsel bloot kwam te liggen. Terwijl ik door het gegil van Ben heen probeerde met hem te praten werd ik misselijk van de lucht; het rook als een barbecue. Hij was helemaal gaargekookt. Elk stukje overal dat ze wegtrokken resulteerde in de lucht van net gebakken vlees. Ondertussen bleef Ben gillen. Hij was zich bewust van mijn aanwezigheid. Een hand, zonder vel, het spierweefsel zichtbaar, greep mijn arm, "Zeg Mama dat ik niet geleden heb", schreeuwde hij, om daarna alleen nog maar te gillen.

Ben werd door de medics ingepakt zodat hij met de helikopter naar hun hospitaal aan boord van de destroyer kon worden vervoerd. We hebben de brancard en de medics overgegeven aan de chopper. We werden continue op de hoogte gehouden van de status van Ben. Na een uur of zes kregen we het bericht dat hij was overleden.

Ondertussen waren we met volle kracht onderweg naar Abidjan waar de US Navy het lichaam zou overdragen aan de Nederlandse ambassadeur. Ben zou overgevlogen worden naar Nederland. Na enig overleg werd besloten dat ik het lichamelijk overschot zou begeleiden. Er was een ceremonie op het vliegveld, de Ambassadeur was er en een paar hoge omes van de US Navy, daar heb ik niet veel van meegekregen. De aankomst op Schiphol was ook heel onpersoonlijk, totdat de familie werd geconfronteerd met de kist. Gelukkig was er iemand van de Rederij aanwezig om de afhandeling te regelen. De volgende dag was de begrafenis en voor mij de confrontatie met de familie. Ik loog tegen zijn moeder dat hij op slag dood was, en niet had geleden. Dat heeft me jarenlang bezwaard. Ikzelf heb nog jarenlang het gegil van Ben in mijn dromen gehoord. Dat is zijn moeder gelukkig bespaard geweest.

"Ik wil een afspraak maken met de Brandweercommandant", zei de agent, "hij moet dit horen." Daar was ik het wel mee eens, ik vond dat ik hem en zijn team wel een verontschuldiging moest maken. Ik kreeg mijn schoenen, sokken en riem terug. Toen ik weer helemaal aangekleed was begeleide de agent me naar de balie. Daar stond mijn vriendinnetje. Met mijn koffer. "Ik heb al je spullen ingepakt", fluisterde ze. "Ik kan dit niet aan." Ze keek me niet meer aan terwijl ze het Politiebureau verliet. Ik bevroor even. Ik vroeg de agent om een taxi voor me te bestellen. Ik was van mijn stuk, wist me geen houding te geven. "Waar ga je heen?", vroeg de agent. "Naar het Strandhotel voor een weekje", zei ik. "En als ik alles geregeld heb ga ik weer op reis."

De volgende dag, in het hotel, ging de telefoon. Ik nam op, het was de brandweercommandant, Met de vraag of ik de volgende dag aanwezig kon zijn bij een meeting. Met gemengde gevoelens stemde ik toe. Met lood in mijn schoenen ging ik naar de meeting in de brandweerkazerne. Ze hadden een soort kringgesprek georganiseerd. Een aantal brandweermensen vertelden over hun ervaringen waar ze moeite mee hadden. Nu was het mijn beurt, en ik maakte mijn excuus dat ik de uitvoering van hun werk zo gehinderd had. Daar werd best wel vijandig op gereageerd. Ik kroop terug in mijn schulp. De Commandant riep iedereen tot de orde en vroeg mij mijn verhaal te vertellen. Ik aarzelde. De vijandigheid, de weerstand om mijn emoties en gevoelens te tonen hadden even de overhand. Ik vertelde mijn verhaal, gaandeweg werd het stil in de groep. Toen ik klaar was viel er een stilte, toen kwam een van de brandweerlieden naar me toe en omhelsde me. Geen woorden, alleen dat. Een voor een stond iedereen op om hetzelfde te doen. Ik zat helemaal verstijfd, wist niet wat te doen met mijn emoties. Zonder te reageren stroomden de tranen over mijn wangen. Iedereen verliet de ruimte. Ik was alleen met de Commandant. Ik was in de war. Kapot. "Kom je volgende week weer?" vroeg de Commandant, "we hebben elke week een meeting." Ik schudde nee, toch ben ik nog twee keer geweest omdat ik het begrip voelde. Deze meetings daar ben ik dankbaar voor. Buiten deze kring heb ik dit verhaal zelden verteld. Het heeft mij geholpen om weer mijn eigen weg te vinden. 

Ben heeft me nog jarenlang bezocht in mijn dromen. Langzaam maar zeker hebben we een manier gevonden om samen te leven zonder de horror van zijn einde. In herinnering de mooie dingen en vrede met het verschrikkelijke einde.


09 oktober 2021

De Nachtwaker's Wijkplaats

QAT 

Oom Joop zat voor de half geopende deur in de miezerende regen een afgekloven sigaartje te roken.   “Ik ben nog niet open maat”, zei hij. Ik knikte. Ik ging naast hem op het stoepje zitten, deed mijn kraag wat omhoog en stak een sigaret op.


Tot half vijf was ik in de Hooizolder geweest om dronken stelletjes te fotograferen. Helaas was er alleen de vaste bezetting en er kwam die avond geen uitgaansvolk, dus ik had bijna niks verdiend. Daarna was ik naar de Papillon geslenterd, leverde mijn fototoestel in bij de portier en stapte de warmte in. “Fototoestel?” riep Aad. Ik wees met mijn duim over mijn schouder naar de portier.
Er zat een man in een maatkostuum aan de bar met twee van Aad's meisjes, dus ik begreep zijn vraag. Verder de gebruikelijke penoze aan een paar tafeltjes. “Jij kan zo te zien wel een koffie gebruiken”, zei Katja van achter de bar. “Ik zal er wel iets in gooien om je op te warmen”. Terwijl ik ging zitten wierp ik haar een kushandje toe.

Aad kwam even naast me staan. “Kom je aankomende vrijdag fotograferen?”, vroeg hij. “Hoe laat?”, vroeg ik. “Kom maar om een uur of negen”, antwoordde Aad, “kun je nog even wat sfeerfoto’s maken”, lachte hij. Ik knipoogde terug. “Deze hoef je niet in rekening te brengen”, zei Aad tegen Katja.

Zulke verzoekjes kreeg ik wel vaker van Aad. De bedoeling was dat ik op avonden dat hij een politie-inval of recherche bezoek verwachtte zogenaamd foto's zou maken zoals ik in andere - minder obscure - gelegenheden ook deed. “Maar geen filmpje in je toestel”, snauwde Aad, “denk daaraan!” “Ik doe wel een film in mijn toestel”, zei ik tegen Aad. Zijn mond verstrakte en zijn ogen werden hard. Snel vertelde ik hem: “Ik maak op een rustige avond wat foto's van gewone gasten en jou en Katja achter de bar. Ik heb verwisselbare cassettes, deze laat ik hier achter om op zulke avonden zogenaamd te gebruiken. Als het zover komt dat ze mijn foto's opeisen zijn er alleen onschadelijke foto's, dat is minder verdacht dan een toestel zonder film. Als jij aangeeft dat het menens is fotografeer ik op de paar laatste negatieven ook de Kit nog even. Dan weten ze zeker dat het foto's van die avond zijn.” De spanning verdween en hij lachte, “Doe dat”, zei hij.
En zo liep ik elke maand wel een avond lang alleen maar te flitsen. Na sluitingstijd kreeg ik dan steevast een rolletje tientjes van Aad. Hij betaalde altijd voor honderd foto's die nooit gemaakt werden. Toch elke maand 500 gulden in de pocket. De eerste keer dat Aad betaalde stak ik het rolletje bankpapier zo in mijn zak. “Tel je het niet na”, vroeg hij. Zonder op te kijken zei ik: “Nee, jij bekijkt de foto's toch ook niet?” Hij lachte even en wist genoeg.
Dankzij de penoze had ik een soort basisinkomen zonder de wet te overtreden.

Aad gebaarde me om te gaan, hij had nog wat te regelen met het maatpak aan de bar. Ik slokte de koffie naar binnen, de enige gelijkenis met koffie was de temperatuur, Katja had me een kop koffie geserveerd die voornamelijk uit cognac bestond. Naar Katja glimlachend vertrok ik. Bij de portier vroeg ik of ik mijn toestel hier kon laten. Zwijgend knikte hij en gaf me de sleutel van een locker. Daarna duwde hij me naar buiten en knalde de deur in het slot.

Nog te hyper om te gaan slapen liep ik naar het Eiland, een strookje land achter de Westerscheldedijk en de Binnenhaven. In die tijd lagen daar altijd een paar sleepboten te pruttelen, stand-by, voor het geval er een schip in de problemen kwam op de Schelde. Er woedde toen een soort oorlog tussen de verschillende slepers, die geen middel onbenut lieten om als eerste een schip in nood te enteren en de Kapitein een contract te laten tekenen. Zeerovers taferelen hebben zich afgespeeld in de haven en op de Schelde. Er waren dus altijd slepers paraat en daarom ook bemanningen die zich stierlijk verveelden als er geen calamiteit was.

Daar bracht Oom Joop, de nachtwaker, uitkomst, die had een soort huiskamer cafeetje gemaakt in zijn huis. Zelf was hij al lang gepensioneerd, maar rusteloos als oud-zeeman kon hij de vaart niet missen. Op deze manier was hij nog betrokken en verdiende nog wat bij. Het knijpje was niet voor iedereen toegankelijk, je moest van het Eiland komen of voorgesteld worden om binnen te mogen. Het was tenslotte een illegaal kroegje. Mijn mazzel was dat al deze ruwe boeven mijn oudoom Marinus en mijn geschiedenis kenden. Hier hoefde ik niks te verklaren, ze hadden het zelf allemaal meegemaakt. Zolang ik niks geks deed was ik hier altijd welkom, ook al was ik in hun ogen maar een jong broekie. Als ze me aankeken wisten ze genoeg.

“Ach weet je”, zei Oom Joop, “kom maar vast binnen, dit is geen weer om buiten te wachten.” Hij opende deur en ging achter de bierkist staan. Hij trok een biertje open voor me. “Ik ga zo koffiezetten“, knikte hij naar me. Het kolenkacheltje stond al te snorren en ik ging op een stoeltje er vlak naast zitten. Met mijn rug tegen de muur naast de kachel zat ik een beetje in te dutten. De deur ging knarsend open, in een wolk van kou en nattigheid stampdten twee grote kerels naar binnen allebei in oranje overall en zware jekker. De een op laarzen en de ander op zijn klompen. Ze keken me even aan, een glimp van herkenning en een knikje, ze gingen aan een tafeltje zitten. De klompenman viste een notitieboek uit zijn zak en ging met de ander over allerlei reparaties zitten bakkeleien. Joop riep van achter de kist: “De koffie is zo klaar.“ Kortom, totaal oninteressant, mijn biertje koesterend - in afwachting van de koffie - zat ik opnieuw in te dutten. Weer knarste de deur open. Er stapte iemand binnen gehuld in een verschoten parka, capuchon nog op zijn kop, die meteen aan de andere kant van de kachel plaats nam. Hij was - vrij luidruchtig - op iets aan het kauwen. Hij opende zijn parka en ging zo ongeveer over de kachel heen zitten. “Kijk je uit dat je niet in de fik vliegt“, gromde de klompenman. De vent in de parka schudde alleen zijn hoofd en kauwde verwoed door. Af en toe stak hij wat takjes in zijn mond om vervolgens nog luidruchtiger verder te kauwen. Na een tijdje - kennelijk genoeg opgewarmd - schoof hij zijn stoel achteruit om net als ik met zijn rug tegen de muur naast de kachel onderuit te gaan zitten. Steeds maar weer zat hij van die takjes in zijn mond te proppen en te kauwen als een geit.

Ik ging, met geloken ogen, door met het koesteren van mijn biertje. Hij begon een sjekkie te draaien, om vervolgens wanhopig in al zijn zakken te graaien op zoek naar een aansteker. Hij ging op het puntje van zijn stoel zitten en boog voorover naar mij. “Heb je misschien een vuurtje voor me?“, vroeg hij zachtjes. Die vraag had ik al aan zien komen en had mijn aansteker al in de hand. Ik boog ook voorover om hem vuur te geven. Hij was nog steeds aan het kauwen, maar nu zo dicht bij mijn gezicht dat ik rook wat hij kauwde.

Ik verstarde, die lucht kende ik uit mijn nachtmerries. “Wat heb jij in godsnaam in je muil?“, snauwde ik hem toe.

Naast ons stopten de reparatie besprekingen en de twee kleerkasten stonden alvast op omdat ze problemen zagen komen. Daar wordt hier korte metten mee gemaakt. “Hoeveel van dat geitenvoer moet je vreten voordat je iemand z'n kop eraf knalt“, siste ik tegen de vent in de parka. Die keek mij met grote ogen aan en stamelde in de richting van de twee kleerkasten, “Waar heb je het over? Dit is gewoon maar een beetje qat, dat koop ik van die Ethiopiërs op die olietankers.“

Ondertussen was ik in een andere wereld. Lorenzo Marques een havenstad in Mozambique. Het tegenwoordige Maputo. De Portugezen zwaaiden daar de scepter maar waren in felle gevechten verwikkeld met de verzetsbeweging Frelimo die steeds meer terrein won. Ook op de kades van de haven waren er regelmatig schermutselingen. Veel Portugezen hadden er geen vertrouwen meer in en vertrokken, dat was de reden dat wij daar aanwezig waren. Het grootste deel van onze lading bestond uit de goederen die de repatrianten mee wilden nemen naar Portugal. Allemaal stukgoed, kisten en containertjes met elk hun eigen Bill of Lading en Connossement, douanepapieren etc. alles moest voorzien zijn van de juiste stempels, handtekeningen en markeringen. En alles moest gecontroleerd worden en geautoriseerd door de havenautoriteit en de Douane. Na twee weken geharrewar met voorlieden van de bootwerkers en de Douane, waarbij de nodige tasjes met drank en sigaretten als smeermiddel van eigenaar wisselden, hadden we de boel geladen en de Douane was akkoord. Al die tijd had ik onze Kapitein niet gezien, die zat in zijn hut met zijn privé lading Wodka. Er was ook geen Eerste Stuurman dus de hele administratie kwam op mijn dak. Gelukkig was er wel een Nederlandse bootsman aan boord die de bemanning aan het werk wist te krijgen.

Ik was in Durban aan boord gekomen. Mijn eerste reis voor deze rederij en op dit schip. En met deze Kapitein. Bij het vertrek uit Durban stond de Kapitein op de brug en zo gauw de slepers aangehaakt hadden en de Loods aan boord was gaf hij het commando aan mij over. Ik was nog geen 24 uur aan boord, kende het schip niet en had alleen nog maar kennis gemaakt met de Bootsman en de Hoofd Werktuigkundige. Op de een of andere manier heb ik het schip buitengaats gekregen, de Loods schudde mijn hand en keek in de richting van de Kapitein. Sterkte“, was alles wat hij zei voor hij overstapte op de loodsboot. We naderden Lorenzo Marques, ik belde de Kapitein om te melden dat we binnen 2 uur aan zouden komen. Regel dat!“, snauwde hij. Aanmelden bij Harbour Control, een sleper bestellen en een loods aanvragen kon ik dus allemaal doen terwijl ik ook positie en koers moest bepalen en ondertussen contact leggen met de Agent om te zorgen dat de lading gereed stond. Ik alarmeerde de Bootsman om hem bij te praten over de verwachte sleper en het afmeren, zodat hij zijn mensen kon inzetten. De Boots kwam op de brug en gaf me een sleutel. Ik heb alle drank in een locker laten zetten“, zei hij. Ik keek hem verbaasd aan. Als de Kapitein niks meer te zuipen heeft komt hij zijn hut uit“, zei hij. Dan kun je hem alle papieren laten tekenen die je nodig hebt. Geef hem niet meer dan twee flessen. Je zal zijn handtekening vaak nodig hebben. Ik nam de sleutel aan en keek hem aan. Niet meer dan twee, zei hij, anders liggen we hier voor eeuwig.

Twee weken later, na allerlei hoogoplopende discussies met de Kapitein en de Douane over papieren die geautoriseerd moesten worden, waren we zover dat we konden vertrekken. Ik ging de brug vertrek klaar maken. Ik nam contact op met Harbour Control en bestelde een slepertje om ons van de kant af te trekken. Ik belde de machinekamer dat ze over 2 uur gereed moesten zijn voor vertrek. Ik vroeg een Loods aan. De havenautoriteit werd gewaarschuwd zodat ze onze telefoonverbinding konden ontkoppelen. De radar op stand-by zetten, gyrokompas controleren, verrekijkers klaarleggen en het logboek invullen. Verlichting controleren en de misthoorn even proberen, alles leek in orde. Ik belde de Kapitein dat we over een uur konden vertrekken.

Tot mijn verrassing kwam hij de brug op. Niet echt als Kapitein maar in zijn badjas en op roze badslippers. Hij ging rustig in een hoek zitten. In de verte kwam het slepertje onze kant op puffen. De roerganger meldde zich ook op de brug. Ik liep even naar beneden naar de gangway. Ik nam een tasje met een slof Camel en een fles whisky mee voor de wachtsman. Op de kade stond om de 50 meter een zwaar bewapende militair, ook in de loods naast het dok stonden achter de ramen een paar militairen. In de verte op de kade kwam een wit busje aanrijden. Ik zei tegen de wachtsman, dat zal de Loods wezen en gaf hem het tasje en een enveloppe met 100 dollar. Hij keek verrast op. Je bent hier twee weken onafgebroken geweest, je hebt het verdient. Hij drukte me de hand en huppelde bijna de gangway af. Ik ging weer naar boven de brug op.

De deur van de brugvleugel gaat open. Daar zal je de Loods hebben denk ik. Ik draai me om, om hem te begroeten. Voor me staat een vent met een wilde blik in zijn ogen, een besmeurd en afgeleefd T-shirt, een soort bermuda en zelfgemaakte slippers van stukken autoband. En een splinternieuw pistool. Hij drukt het wapen tegen mijn voorhoofd en zegt iets in een taal waar ik niks van begrijp. Ik deins achteruit, hij loopt met me mee, en herhaalt wat hij al eerder zei. De deur van de andere brugvleugel gaat ook open, nog zo'n figuur stapt naar binnen. Die richt zijn wapen op de Kapitein, die acuut zijn ogen naar boven draait en het bewustzijn verliest. Hij glijdt van zijn stoel af en ligt op het dek. De tweede indringer kijkt verward naar de eerste, die knikt naar de roerganger dus wordt die maar onder schot genomen. Mijn indringer stompt zijn wapen tegen mijn voorhoofd en herhaalt zijn eerdere opmerking. De lucht die uit zijn mond komt maakt me misselijk. Ik probeer Engels met hem te praten maar hij geeft me de kans niet en blijft steeds hetzelfde roepen. Capitan! Capitan! “, schreeuwt hij ineens, ik schudt nee - ondertussen besef ik dat ik de enige in uniform ben - en knik naar de voddenbaal op de vloer. Hij kijkt me ongelovig aan, wordt boos en duwt zijn wapen weer keihard tegen mijn voorhoofd. Even komt de gedachte bij me op dat hij geen kogels heeft en me daarom probeert dood te steken met zijn pistool. Ik realiseer me dat ik vanaf het moment dat de indringers binnen kwamen mijn walkietalkie in mijn hand heb gehad, in de zend stand om met de bootsman het vastmaken van de sleper te coördineren. En inderdaad de bootsman heeft alles gehoord, en na even in de war te zijn geweest, heeft hij de militairen op de kade gealarmeerd. Ik weet dit niet omdat hij niks terug kan zeggen omdat ik uit pure paniek de zendknop ingedrukt blijft houden.



De indringer die mij onder schot heeft, bleef ondertussen steeds hetzelfde naar mij schreeuwen. Zelf ook wanhopig geworden schreeuw ik terug, ja daar achter je! en ik wijs naar het voorschip. Onwillekeurig kijkt hij om. Op dat moment klinkt er een knal, tegelijkertijd zie ik de inslag in zijn hoofd, ik mep het wapen van me weg terwijl hij in elkaar zakt. De andere indringer kijkt verbijsterd naar zijn maat en laat zijn wapen afpakken door de roerganger.

Ineens staat de brug vol met militairen. Eentje pakt het wapen van de roerganger af. Het lichaam van de neergeschoten indringer wordt door twee man weggesleept. En de andere indringer wordt door twee militairen hardhandig afgevoerd. Er komt een Medic naar de Kapitein, die feilloos constateert dat de man alleen maar dronken is. Hij kijkt me aan, ik zeg: breng hem maar naar zijn hut, de roerganger wijst de weg wel. Ze slepen de Kapitein van de brug af. Behalve twee militairen ben ik nog de enige op de brug. Gaat het?“, vraagt een van de militairen. De ander doet een paar stappen terug. Nog een beetje confuus van de snelheid waarmee alles gebeurde zeg ik, Ja ik ben okay. Het blijkt de Commandant van de arrestatie eenheid te zijn. Hij had haast om de zaken af te wikkelen. Wil je een aanklacht indienen namens je maatschappij en een rechtszaak afwachten? Ik keek hem aan, wat is het alternatief? Hij zei: Wij hebben een terroristische actie onderbroken. Dat vermelden we in jullie journaal, ik onderteken dat, plaats een stempel en jullie kunnen alsnog vertrekken. Er zijn aan jullie kant geen gewonden en er is verder geen schade. Ik knikte. Ik snapte ook wel dat de Portugezen aan het terugtrekken waren en dat er geen rechtssysteem meer bestond. Goed idee, ik schreef een verslag in het journaal en hij autoriseerde het. Dan is hierbij het schip vrijgegeven“, zei hij.

De Commandant verliet de brug. Bleef er nog één militair over. Die deed zijn helm af, en bleek een vrouw te zijn. Ik heb je aanvaller neergeschoten zei ze. Ze pakte een viltstift en daarna mijn arm. Ze schreef een nummer op mijn arm. Als je weer eens in de haven bent, bel en vraag naar sergeant Mendez. Ook zij liep de brug af en verliet het schip. Hoe doe je dat? vroeg een stem. Ik keek om en daar stond de Bootsman in een hoekje te grijnzen.Het is een gave“, snauwde ik hem toe, is die sleper er nog, dan kunnen we weg als die Loods zich meldt.

De vent in de parka maakte zich uit de voeten. De twee kleerkasten richten zich op mij. “Wat was dat nou?“ vroegen ze. Ze hielden niet zo van dit soort strapatsen. Ik vertelde ze in het kort wat mij had getriggerd. Ze keken elkaar aan. Dat is hetzelfde verhaal wat de Bonker elke keer vertelt. Ik schoot in de lach, “Kennen jullie de Bonker, dat was mijn Bootsman.“ “Dan moet jij die jonge Stuurman zijn waar hij het over had.“ Opeens keken ze me heel anders aan. 

“De koffie is klaar“, zei Ome Joop. Bij het warme kolenkacheltje dronken we koffie. Ik heb nooit meer hoeven vragen of ik binnen mocht komen, altijd welkom.


Nawoord,

Het lijkt misschien dat ik lichtvaardig over de dood van de indringer heen stap. Ik weet zelfs nu nog niet wat hij kwam doen. Maar één ding is zeker. Hij heeft me nog jarenlang achtervolgt, 's nachts in mijn dromen. Elke keer weer ruik ik dan de misselijkmakende combinatie van qat en bloed. En zie ik de inslag van de kogel in zijn hoofd. Ik ben met opzet nachtdiensten gaan werken omdat, wanneer je overdag uitgeput in slaap valt, de dromen geen kans hebben.

Ik heb geprobeerd om mijn gevoelens in het verhaal te beschrijven. Als ik op dat punt kom kan ik nog geen halve zin schrijven en blijf staren naar mijn computerscherm. De collage bij dit verhaal vertelt meer dan de woorden. 

Het zijn de nachtelijke gesprekken in Oom Joop's illegale café die me uiteindelijk rust gebracht hebben. Daar kon ik mijn verhaal vertellen en delen met mensen die vergelijkbare dingen hadden meegemaakt. Evengoed heeft het jaren geduurd om hiermee te leren omgaan. Maar zelfs het schrijven van dit stukje heeft tóch weer, zelfs na 40 jaar, dit beeld een aantal nachten door mijn hoofd laten spoken. Uiteindelijk heeft het verwoorden van dit verhaal een helende werking, nu het uitgesproken is wordt het rugzakje weer een stuk lichter. 

Maar niet lichtvaardig.

Het bijkomende nummer is Sail van Awolnation.

29 september 2021

Kvitravn (Witte Raaf)

 


Ze hield zoveel van zichzelf dat ze regelmatig haar eigen spiegelbeeld kuste.,Toch voelde dat koud en hard aan. Haar adem condenseerde op haar eigen gezicht.               
Omdat ze zo lang alleen in het duister had rond gestommeld, wenste ze een huwelijk met iemand die het
duister kende en begreep. Ze ging naar de oude wensboom en bond aan een van de takken een lint dat ze
van haar jurkje scheurde. Ze maakte een buiging voor de boom en haastte zich naar huis, waar haar spiegel
op haar wachtte, voordat de dageraad het duister zou verjagen. De spiegel kuste haar terug.
Wees voorzichtig met wat je wenst mompelde de spiegel.
We ontmoetten elkaar in een schimmig nachtclubje in Vlissingen, de Boemerang. Ze was de enige op de
dansvloer. Ze droeg een leren rokje en jasje en eigenlijk verder niks. Ik maakte een paar foto's van haar terwijl
ze extatisch rond danste in haar eentje. De rest van het Nachtvolk was te vermoeid of beneveld om haar op te
merken. We raakten aan de praat. Buiten werd het al licht dus we haastten ons naar haar flatje. Een paar dagen
later waren mijn spullen daar ook. De spiegel kreeg wat rust maar bleef haar aankijken met een blik van "Weet
wat je doet".



Een paar weken later vertelde ik haar dat ik naar Frankrijk zou gaan. Ik wilde Mont Saint Michel bezoeken en wat
van de festivals meepikken als straatfotograaf. Ik had voor een paar honderd gulden een oud autootje gekocht
waarvan ik verwachte dat hij in ieder geval de heenreis aan zou kunnen. Ze glunderde helemaal. "Dan kunnen we
op huwelijksreis" zei ze. Enigszins opgefokt vertelde ik haar dat we dus helemaal niet gingen trouwen. Ze lachte,
dat maakt toch niet uit, dat weten die Fransen niet. Kunnen we mooi korting krijgen in hotelletjes en restaurants.
"Schatje, we gaan kamperen" zei ik. Dat was ook goed. Ze leefde helemaal op, het gaf haar de ultieme mogelijkheid
om op haar zomerse niemendalletje leuke hoedjes en kanten handschoentjes te dragen. Alles wit en doorschijnend. Ze genoot van de aandacht die ze daarmee trok. Als naakt, maar toch bedekt, bruidje zat ze stralend in de auto naast me, op weg naar Frankrijk.
Ze genoot van de aandacht die ze daarmee trok. Als naakt, maar toch bedekt, bruidje zat ze stralend in de
auto naast me, op weg naar Frankrijk.




We reden Normandië in, het was een stralende zonnige dag. Via een landweggetje kwamen we bij een brug over een riviertje. Ik stopte midden op de brug. De beide oevers en de brug lagen in het zonnetje., Maar over de rivier hing een dichte mist. Ik zei tegen Bella dat ik wat foto's ging maken. Bella pakte een badhanddoek, trok al haar kleren uit en ging liggen zonnen. Ik liep de mist in en volgde de oever. Peinzend stond ik wat in de mist te staren en te dagdromen.




Uit de mist kwam een vaag bekende gestalte op me aflopen. "Hallo, ik ben Birgid, ik heb op je gewacht" zei ze. Voor ik iets kon zeggen draaide ze zich om en begon te zingen, nee, neuriën eigenlijk. "Awen..Awen..Awen..", opnieuw en opnieuw. Vanuit de mist kwam er een boot aangedreven, niemand aan boord, het bootje liep vast op de oever precies waar Birgid stond. "Kom" zei ze, "de priesteres heeft een boot gestuurd. Je bent welkom in Avalon. Ik zal je brengen, anders verdwaal je in de mist". Ze stapte in het bootje en ik had net een stap in haar richting gezet toen ik bij mijn arm werd gegrepen.

Verschrikt draaide ik me om. Het was Bella, "Ben je klaar met fotograferen?" vroeg ze. Ik draaide me weer de andere kant op. Birgid was verdwenen, vaag zag ik nog de vorm van het bootje in de mist. Totdat er alleen nog mist was. "Kom" zei Bella "er is daar langs de oever een landweggetje. Misschien is daar wel een vissersdorpje ofzo, met zo'n klein leuk restaurantje". Ik knikte en we liepen terug naar de auto. Ik keek nog een paar keer om, maar de droom was weg. Opgelost in de mist.

Over een smal weggetje naderden we het dorp. Als eerste zagen we de vuurtoren en al gauw kwamen we bij een zijweg waar een bordje stond dat verwees naar de vuurtoren, een 12-e -eeuws kerkje en het strand. We keken elkaar aan en zeiden bijna in koor "Strand!"           
We reden zover mogelijk de duinweg op. Ik parkeerde de auto uit het zicht tussen een paar grote struiken. "Ik denk dat we hier vanavond kamperen. Het dorp is aan de andere kant van de klif. Kijk daar loopt een pad." Toen we dichterbij kwamen stond er inderdaad een paaltje met rood-witte markering van een Lange Afstand Wandelpad. We renden het strand op naar de zee.

Terwijl ik mijn schoenen nog stond los te knopen had Bella al weer alles uit. Haar schoenen, haar kousen, het jurkje en de kanten handschoentjes. Het verbaasde me niet dat alles met gemak in haar hoed paste. En ze had echt geen groot hoofd. Toen ik zover was stond ze al tot haar middel in zee. Het was nog vroeg in het seizoen en het water was nog ijskoud. Wadend kwam ik bij de rotsen die om de klif heen lagen en klom op een van de grote rotsen waar de golven niet overheen stroomden. In de klif was een soort nis of grot, Dat kon ik door het hoge water niet zien. Maar elke keer als er een golf tegen de klif aansloeg hoorde je een soort fluitend geluid en als de golf weer terugtrok werd het een zucht. Het leek een beetje op iemand in een diepe slaap. Ik begon zelf ook een beetje in te dommelen.




"Dus je bent toch gekomen" zei Birgid’s stem. Ik keek verrast op. Hoog op de klif leek een blonde gestalte te staan. De zon was te fel om het goed te zien. "Ja het is een grot" zei ze, "en er is een smal pad vanuit de grot naar de top van de klif. Net als op Mont Saint Michel, en vele andere plaatsen langs de kust, is hier een Draak vermoord. In die tijd werd iedereen die de Oude Religie praktiseerde door de christelijke missionarissen een Draak genoemd. Een smerig serpent, kwaadaardig en inhalig, een dienaar van de duivel. Zo werden de Druïden, kruidenvrouwen, barden en sjamanen, kortom iedereen die kan bewegen tussen de werelden, tot gruwelijke wezens bestemd die je kon vermoorden en vervangen door christelijke monniken en priesters. Na het vermoorden van de draken werden de symbolische Heilige Bomen omgehakt. En ja, aanschouw het wonder, ze konden dit doen zonder dat onze "zwakke" goden hen met een bliksemstraal doodden. Zo werkt onze religie niet. Dit gebeurde al in de vijfde eeuw, door een krijger, de zoon van een Ierse prins. Als dank voor de moord werd op de plek waar eens een wensboom stond een kerkje gebouwd voor de heilig verklaarde moordenaar. Saint Germain. Je hoort de draak nog zuchten. Zijn geest heeft deze plek nooit verlaten en ondersteund de beoefenaars van de Oude Religie die al eeuwen in het verborgene proberen het evenwicht te herstellen. Avalon leeft. Maar het is moeilijk geworden de Poort te vinden. Welkom."

"Ik vind het hier eng bij die rotsen" zei Bella. Ik schrok op uit mijn overpeinzingen, Birgid’s stem klonk nog na in mijn oren. "Laten we naar het dorp gaan en wat eten" ging Bella verder. Ik knikte en knipperde tegen het zout en het felle zonlicht. Bij de auto aangekomen zette ik alvast de tent op. Het zou vast wel donker wezen als we weer terugkwamen. 




 Het dorp bruiste, er was een kermis aan de gang. Alle terrassen waren overvol, de restaurants puilden uit en op de kade stond het vol. Er zou die avond vuurwerk zijn. Ik zag een zweem van teleurstelling op haar gezicht, ze zou vanavond niet het middelpunt van de belangstelling zijn.
We vonden een plekje in een overvol visrestaurant. We zaten aan tafel met twee lokale boertjes, die vanaf het moment dat we gingen zitten geen hap meer hebben gegeten. Met open mond zaten ze te staren naar Bellas tepeltjes die door de dunne stof van haar jurkje priemden. Zelfs Bella werd er ongemakkelijk van, ondanks dat dit het effect was dat ze zocht. We rekenden af, de boertjes slaakten tegelijkertijd een diepe zucht alsof ze al die tijd hun adem hadden ingehouden en we gingen de kermis op.
Er vloog direct een witte flits op me af, ik werd besprongen door een vrouw met een wit geschminkt gezicht. Branwenn! "Reis je met ons mee ons mee?" riep ze terwijl ik haar hele gewicht droeg. Ik zette haar neer en begroette haar in de beste mime interpretatie die ik van haar geleerd had. "Nee" schudde ik. Wuivend rende ze weg, ze was aan het werk. Jonno van de schiettent zwaaide en Carlos van het spookhuis achtervolgde ons als Quasimodo tot we meekwamen naar zijn domein. We besteedden wat meer tijd bij Leo da Vinci die per se een karikatuur van Bella wilde tekenen. Ze ging ervoor zitten. Het resultaat loog er niet om, Leo had zichzelf pornografisch overtroffen! Bella nam de tekening aan, Leo wilde geen geld, Ze knipoogde naar hem en gaf de tekening aan één van de boertjes. De boertjes begonnen meteen te knokken en Leo raakte geïnspireerd en begon meteen aan de volgende tekening.



Wij ontsnapten aan het gewoel en kwamen bij Sinan's tent. Sinan was zo'n beetje de moeder van de kermis. Ik stapte
er binnen en sleurde Bella mee. Madame Sinan, haar echte naam was Diana, keek op. Ze keek niet eens verrast toen
ze zei: "Hé Zwervertje, kom je weer met ons meereizen?" Ik zei "nee". Uit de schaduw klonk een gebrom en een
gestalte trad in het spaarzame licht. Het was Jack, hij was de leider van de Reizigers. "Ik dacht al dat je hier eerst heen
zou gaan" snauwde hij. Ik gaf hem een hand en uit respect voor Sinan beantwoordde hij die. "Je reist niet mee?"
"Nee" zei ik, "ik heb andere plannen dit jaar." "Mooi" bromde hij terwijl hij de tent verliet. Sinan staarde op haar
handen en richtte haar blik op mij. "Zwervertje, je hebt ons je hart gegeven toen het nodig was, we laten nooit meer
los." Een glimlach. Als ik nergens meer terecht kan is hier plek voor me wist ik. Ik maakte een koddige buiging en
kuste haar hand.
Ondertussen kreeg Bella door dat ik deze mensen kende. Ze was verward door de mengeling van stugheid en
hartelijkheid. Nou dat ging erger worden. Sinan nam haar op van top tot teen. "Wie is zij?" vroeg ze liefjes aan mij.
"We reizen samen" zei ik, "zij is op huwelijksreis en ik reis mee." Sinan keek me een tijdje gefronst aan en begon te
bulderen van het lachen. "Zwervertje, je blijft me verrassen, maar dit zou best wel eens het pad kunnen zijn dat je
moet gaan. Zitten!" Ze snauwde zo hard dat Bella zich plompverloren op het gereedstaande stoeltje liet vallen.
Sinan gebaarde mij naar de zijkant van de tent waar een bankje stond. Strak keek Sinan in Bella's ogen. "Ik ga de
kaarten voor je leggen" zei ze met een diepe duistere stem. Bella knikte.
Ik zat in de schaduw op het bankje. Het tentzeil bewoog, er vormde zich een opening en daar doorheen kroop
Branwenn, nog steeds geschminkt. Ze kwam naast me zitten en kroop in mijn armen. Bella keek verschrikt op, ze
zag mij in de schaduw met een geestverschijning en keek weer terug in het harde gezicht van de heks die haar de
kaarten ging leggen.
Alles werd vaag voor mijn ogen. "Daar ben je dan" zei Birgid, "je staat op een kruispunt in je leven. Ik ga je een
keuze geven. Vanavond is het Samhain, traditioneel de nacht dat de Koning het Grote Huwelijk aangaat met het Land,
zodat vruchtbaarheid en voorspoed verzekerd zijn voor het komende jaar. Het land, de Godin, wordt
vertegenwoordigd door de priesteres. De Koning wordt gekozen uit degenen die in staat zijn om te vliegen met de
raven, althans op deze plaats, de Ravenrots. Vannacht kom je naar het kerkje en daar zal blijken of de priesteres je
waardig vind. Zo ja dan gaat er een nieuwe wereld voor je open maar er is een prijs die betaald moet worden.
Er is een wens die vervuld moet worden, zodat iemand anders ook verder kan op haar pad."
Sinan legde de kaarten, ik zag Bella verstijven toen de kaarten getoond werden. Bella keek vragend op naar Sinan.
Starend naar de kaarten zei Sinan: Je kan straks naar je vrijheid lopen, of kiezen voor je wens. Wat je in je vrijheid
zal vinden is onzeker. Kies je voor je wens, dan zal dat in eerste instantie extatisch zijn. Maar naarmate het jaar
vordert zal de Draak zich gaan roeren. Daar zal geen kwaad van uit gaan, maar het is een pad wat jij niet kan volgen.
Na een jaar en een dag zul je hem moeten loslaten en je eigen weg gaan." 




Bella keek wanhopig om zich heen, hier kon ze niks mee. "Wat kies je?" Vroeg Sinan. Vastberaden keek Bella op,
"Mijn wens" zei ze. De keuze was gemaakt, mijn route was afgebakend. Sinan keek me aan, "Is dit de weg die je gaat
volgen?" vroeg ze. Ik knikte, de keuzes lagen vast. Branwenn kneep even in mijn wang en verdween als een geest
door het tentzeil. Sinan zei: "Ik zie je morgenavond aan het einde van de kermis dan praten we nog even na.
Neem nu je meisje mee, ze lijkt nogal in de war." Ik grijnsde, tijd voor een drankje en dan onder de wol. Sinan knikte
alleen maar.
De kermis was bijna verlaten. Bij het sluitende visrestaurant kon ik nog net een, veel te dure, fles wijn kopen. We
gingen naar onze tent en dronken nog wat wijn uit onze mokken. Bella was bekaf door alle emoties en kroop in haar
slaapzak en viel vrijwel meteen in slaap. Ik ging nog even lekker buiten zitten om nog wat te drinken en naar de
sterren te kijken.
Terwijl ik naar de sterren zat te staren, met mijn wijntje in mijn hand, hoorde ik een vaag ritmisch gezang. Het leek uit
de ruïne van het kerkje te komen. Ik stond op om te gaan kijken. 
"Kom zwerver" zei een bekende stem, "je wordt verwacht."
Ik liep de ruïne in. Er brandde een vuurtje en daaromheen stonden acht vrouwen gehuld in capes. Ze droegen allemaal
een zwart ravenmasker, op één na, haar masker was wit. Het gezang stopte, ze keken me allemaal aan. "Bent u
verdwaalt of gestuurd?" vroeg het witte masker. "Ik denk dat ik hierheen gestuurd ben" weifelde ik. "Ik hoor steeds
Birgid's stem die me hierheen stuurt." "Ga in het midden van de cirkel staan" zei het witte masker. Ik stond naast het
vuur, daarin stond een ketel te pruttelen. Het rook naar kruiden, enigszins bedwelmend ook. "Vandaag voeren we het
ritueel van Het Grote Huwelijk uit, ben je bereid het mannelijke deel uit te voeren?" Ik knikte. De vrouwen kwamen
naast me staan en sloten me in. Ik keek een beetje ongemakkelijk. Het witte masker zei: "Dit is slechts een ritueel, we
brengen verf aan op je lichaam zodat je aan het beeld van de koning voldoet. Ga je daarmee akkoord?" In mijn
hoofd hoorde ik Sinan's woorden. Ik knikte nogmaals. "De ketel bevat een mengsel van kruiden en kleurstof dat
door ons heel precies is afgemeten. Het bevat bilzekruid, alruin en wolfskers. Dat kan een dodelijk of ziekmakend
mengsel zijn wanneer het bereid is door ondeskundige handen" zei het witte masker. "Wil je verder gaan?" Ze
smeerden zelf hun gezichten ermee in en lieten hun maskers op de grond achter. Ik zei: "Okay." Twee pakten mijn
armen en verfden er slangen op. Eén tekende een grote spiraal op mijn rug. Een ander tekende drie spiralen op mijn
borst. Twee anderen tekenden spiralen op mijn benen. Eentje kleurde mijn schaamhaar en geslachtsdelen. Net toen ik
opgewonden begon te raken werd ik duizelig en zakte door mijn benen. 





Het witte masker knielde naast me. "Wees niet bang, het is een zware drug maar zo meteen kom je weer tot jezelf." De vrouwen keerden terug naar hun cirkel en begonnen te zingen. Het duizelen verdween, ik stond op. De sterren straalden als schijnwerpers. Het gezang dreunde door mijn hoofd. De vrouwen liepen weg in een soort spiraal om me heen in de richting van het strand. Het voelde alsof ik in een draaikolk stond. Het gezang stierf weg, alleen het witte masker stond nog voor me. 

Tegelijkertijd voelde ik de ketenen van het verleden aan me trekken. Alle zwarte gebeurtenissen stonden daar in lijn aan me te trekken.

"Zwerver, moeder aarde staat klaar om al je bekommernis over te nemen, maar je kent de prijs, je moet een wens vervullen. Maar daarna is de poort open naar je Sacred Grove, op de grens tussen jouw realiteit en de Andere Wereld."

"Volg je me?" vroeg het witte masker. Ik richtte me op en riep: "Ja!" Ze liep naar het strand, naar de rotsen, volgde een smal paadje in de richting van de grot. Het was laag water, we liepen de grot in. De vrouwen die ons voorgingen hadden een vuurtje aangestoken. Bij het licht van het vuur glinsterden de wanden van de grot en onwillekeurig moest ik denken aan de kristallen grot waar Merlijn werd vastgehouden door Morgana. Ze wenkte me, volg me. Als een zombie volgde ik haar, omhoog langs een soort geitenpaadje, ze leidde me naar de top van de rots. Ze liep naar een smalle uitstekende punt die ver uitstak over de klif. Ze liep de punt op. Het laatste stukje deed ze zittend achterwaarts bewegend tot ze op het uiterste puntje was. Daar ging ze liggen.





"Kom in mijn armen" zei Birgid’s stem, "en ik leer je vliegen als een raaf." Op handen en voeten kroop ik in haar armen. Haar armen en benen hielden me vast terwijl ik de diepte in keek. Honderd meter beneden me zag ik de golven kapot slaan op de rotsen. Om me heen zag ik de maanverlichte oceaan, miljoenen glitters op het wateroppervlak met daarboven de sterrenhemel verbleekt door de volle maan. Ik keek naast me en zag alleen haar ogen onder het ravenmasker. Haar warme lichaam onder en om me heen, en ik vloog! Als een raaf omhoog en omlaag langs de rotsen en vlak over de brekende golven in de branding, weer terug omhoog recht het maanlicht tegemoet. Een eindeloos moment was ik de Koningsraaf die de rots beheerste. Tot ik uitgeput in haar armen terugviel. Een moment van intense vrede. Alles was goed.

Mijn knieën en tenen deden zeer, en ik probeerde op te staan. "Nee!" riep ze en trok me in paniek weer naar zich toe. "Kruip rustig achterwaarts tot je weer op het pad bent." Ik kroop op handen en voeten naar achteren tot mijn blote kont tegen de rots stootte. Zij schuifelde in mijn richting tot ze op een punt kwam waar het breed genoeg was om zich om te draaien. Achterwaarts kwam ze naar me toe, tot zij ook met haar rug tegen de rots zat. We zaten op het geitenpaadje, onze voeten bungelden in de diepte. Ze keek me aan. "Wow!" was alles wat ze zei. Ik wilde haar van alles vertellen, maar kon geen woord uitbrengen. Alles wat ik wilde zeggen kwam naar buiten als een grote snik. Ik brak, kon alleen maar snikken en tranen vloeiden over mijn wangen. Ik wilde vertellen hoe geweldig het was maar werd alleen maar overweldigd door gigantische snikken. Ik voelde haar arm om mijn schouders. "Ik weet het" zei ze, "zo voelde het voor mij ook toen de Poort voor mij geopend werd." "Poort? Welke Poort?" stamelde ik.

"Dit is een plek waarvan alleen jij de sleutel hebt. De meeste druïden zien het als een open plek in het bos. Daar komt alleen binnen wat jij toelaat. Je innerlijke kind. Je verwanten. Je voorouders. Je geestelijke begeleiders. Je dieren totems. De Goden. De natuurgeesten. Deze ruimte ligt op de grens van jouw geest en de andere wereld. Hier ben je veilig en kun je om raad vragen. De poort is altijd open als jij daar behoefte aan hebt. Die Poort."

Ik keek de vrouw met het witte masker aan. Ze deed haar masker af. Het was Branwenn. Ze had me door de jaren deze kant op geleid. We omhelsden elkaar. "Dit is de laatste keer dat we elkaar ontmoeten" zei ze. Ik besefte dat ze gelijk had. Ze sprak met de stem van Birgid. Maar dat maakte nu niet meer uit. Ze had me wakker gemaakt en bevrijd. Ze gaf me een witte veer. "Kom" zei ze, "we gaan naar de zee om die verf van je af te spoelen, anders blijft het nog dagen doorwerken." Nadat ik schoongespoeld was, was ze in een keer verdwenen. Ik ging verdwaasd naar mijn tent.

Voor de tent lag nog een halve fles wijn. Ik nam een slok en kroop de tent in. Daar lag Bella, ze werd wakker en keek me gelukzalig aan. "Mijn wens komt uit" fluisterde ze. Ik knikte ja en kroop bij haar in de slaapzak.                                                                                         
We waren vrij vroeg wakker de volgende morgen en gingen naar het dorp. Daar waren de voorbereidingen voor de 1 mei viering in volle gang. Er was ook een verkiezing voor de Mei Koningin. Alle meisjes met trouwplannen verzamelden zich daar. Alle vrijers die een meisje op het oog hadden presenteerden hun keus met een veer van een raaf.                          
Bella was helemaal opgewonden en moest meedoen. Toen de middag aanbrak zaten alle meisjes klaar. Ook Bella. Ik kwam door de verzamelde menigte heen lopen en een paar oude vrouwtjes zagen op mijn armen nog de resten van de blauwe slangen. Voor hun was heel duidelijk wat dat betekende, de traditie is niet dood.                                                          
De verkiezing van de Meikoningin naderde. Al de mannen gaven hun lief een zwarte veer. Als laatste stapte ik naar voren, tot opluchting van Bella, en presenteerde haar een witte veer. Er viel even een diepe stilte, tot de oude vrouwtjes begonnen te juichen en te springen. Dit wordt een geweldig jaar de Witte Raaf heeft gesproken. Bella werd Meikoningin.

Terug in Nederland wilde ze zo snel mogelijk trouwen. Veel langer dan een jaar heeft het niet geduurd. Zoals Sinan zei, een jaar en een dag. We waren al heel snel uit elkaar gegroeid. Maar de wens was vervuld. En de Draak was weer vrij.

Los van alle voorgaande ellende die door de moedergodin was geabsorbeerd in de Ravenrots, eindelijk vrij om onvoorwaardelijk lief te hebben. Een liefde die na 35 jaar nog even sterk en onvoorwaardelijk is



Kunstenaartje met een website.

 Vandaag heb ik drie werken ingebracht voor de selectie van KlimaatExpo '22 door Artworlds in samenwerking met Museum De Fundatie. Dat w...