23 juni 2021

Ze hadden Chuckys ogen.

 

Ken je de film Chucky? Ik niet! Elke keer als ik een trailer van die film zie draait mijn hart om en word ik jaren terug de tijd in geslingerd. Dan is het ineens 1975.



Ik sta dan weer op de brug van een aftandse Filipijnse freighter in de Zuid-Chinese Zee en mijn wachtsman vestigt mijn aandacht op een lichtkogel ergens aan de horizon. Ik ren naar de brugvleugel om het licht te peilen, om daarna in de looppas naar de radar te gaan om te zien of er op die peiling iets zichtbaar was. Nee dus! Na vijf minuten verscheen er een tweede flare. Weer uitpeilen, weer op de radar kijken. Met onze positie als uitgangspunt de peilingen op de kaart uitgezet, ja dat ging toen nog handmatig, nu nog een afstand. 

Ondertussen via de VHF oproepen naar het schip in nood en vaartuigen in de buurt, maar kreeg geen response. Ik pak de brugtelefoon en bel de kapitein, maar die was aan het vergaderen met Smirnoff en niet aanspreekbaar. Volgende telefoontje naar de wacht in de machinekamer om terugschakelen van kruissnelheid naar manoeuvreersnelheid voor te bereiden. Dat moest met die oude machines nog handmatig. Met zo'n telefoontje maak je geen vrienden daarbeneden in de machinekamer voor zover ik op kan maken uit het Chinese gebrul dat ik als antwoord krijg. 

Schreeuwend naar mijn wachtsman dat hij naar boven moet om het zoeklicht aan te zetten grijp ik weer naar de VHF, deze keer antwoordt Singapore Coast Guard dat ze mijn oproep zullen overnemen. Hulp is onderweg. Ik besluit om een paar stoten op de misthoorn te geven, dat gaat sneller dan iedereen wakker bellen.

Nog steeds geen antwoord van nabije schepen, die zijn er wel maar de meesten lijken hun koers gewijzigd te hebben, geen zin in een ontmoeting met de Coast Guard neem ik aan, er gebeurt veel in de Zuid-Chinese Zee dat het daglicht niet kan verdragen.

Na mijn getoeter is de hele bemanning in rep en roer, het wordt druk op de brug. De hoofdwerktuigkundige wil verhaal halen over het verminderen van de snelheid, de bootsman met slaapogen en in zijn onderbroek komt ook poolshoogte nemen. Er staan ook drie matrozen waarvan twee al hun zwemvest aanhebben, die dachten dat het schip verging.

Ondertussen heb ik nog steeds geen contact met het schip dat het noodsignaal gaf. Dat baart me zorgen en veroorzaakt twijfel. Wat als iemand baldadig een paar lichtkogels had afgeschoten en ik heel Azië wakker heb gemaakt voor niks?
Ik stuur een matroos naar allebei de brugvleugels om uit te kijken. Ondertussen vertel ik de bootsman wat er gaande is en vraag hem de gangway gereed te maken en alvast een sloep buitenboord te draaien. Eindelijk is daar de tweede stuurman die mag meteen de VHF bemannen en contact onderhouden met de Coast Guard die maar vragen blijven stellen.

Ineens schreeuwt mijn wachtsman dat hij licht ziet, vrijwel direct wordt dit bevestigd door de uitkijk op de stuurboordbrugvleugel. Het zoeklicht maakt contact, ik richt mijn kijker en zie een reddingsloep. Meteen realiseer ik me hoe dichtbij hij al is, bijna tegelijkertijd rinkelt de telegraaf, we zijn op manoeuvreersnelheid maar nog steeds volle kracht vooruit. 

We gaan veel te hard, ik kan niet meteen stoppen. De hoofdwerktuigkundige, die nog steeds op de brug is, doorziet mijn dilemma. Ik snauw hem toe dat ik een rondtorn ga maken en dat hij geleidelijk vaart moet minderen. Hij heeft de machinekamer al aan de telefoon en wacht af wat ik ga doen. Mijn wachtsman snapt wat ik hem toeroep en weet dat hij de sloep in het zoeklicht moet houden, een uitdaging op zich.
Ik haal de besturing van de autopiloot af en roep de matroos van de bakboordvleugel naar de roergangerstoel. Hij pakt het stuurwiel en ik besef dat dit de minst ervaren gast is die we hebben. Ik druk hem op het hart om niet meer dan 5 graden roer te geven, we gaan nog zo hard dat dit ons roer kan kosten. 
De werktuigkundige knikt en geeft orders aan de machinekamer. Langzaam minderen we vaart en draaien rond. Ik ren van de ene naar de andere brugvleugel om te zien waar de sloep is tijdens onze draai.
Naarmate we snelheid minderen geef ik de roerganger opdracht om scherper in te sturen. We moeten tot stilstand komen in de nabijheid van de sloep.

Uiteindelijk liggen we stil, vlak naast de overvolle sloep, de bootsman is in staat een lijn over te gooien en in de sloep weet iemand die op te vangen en vast te maken. De bootsman roept naar boven dat er zeker 80 man in de sloep zijn. De paniek slaat toe als een mokerslag. Hoe ga ik die bergen zonder hulp van andere schepen? Gelukkig heeft de tweede stuurman een oplossing. Met een klein groepje gaat hij ruim 3 openmaken, alleen de twee onderste dekken zijn beladen, dus het bovenste dek kan gebruikt worden voor de drenkelingen. 

Na een kwartiertje kunnen de eersten aan boord geholpen worden. Ze zien er zwaargehavend uit. We hebben een man of 30 een plekje gegeven als de toestroom stopt. Ik roep naar de bootsman waar de rest blijft, waarom komen ze niet naar boven? De boots kijkt me aan, de tranen lopen over zijn gezicht en antwoordt "dat kunnen ze niet chief, kom zelf maar kijken". 

Ik roep de Tweede Stuurman naar boven zodat hij de brug over kan nemen. Na een kleine snelle briefing ga ik naar de gangway. Na één blik snap ik het betraande gezicht van de bootsman, mijn hele lichaam verkrampt en ik heb de grootste moeite om niet het hele schip onder te kotsen. 

Langszij dreef een soort mini-Holocaust. Dode verminkte lichamen. Zwaargewonde mannen, vrouwen en kinderen. Bebloede gezichten, missende ledematen. Ik voelde me ziek van schaamte! Niet om mezelf maar omdat mensen zoals jij en ik dit andere mensen kunnen aan doen. 

De helft was ondanks hun verwondingen nog in leven. We hebben ze aan boord gebracht en geprobeerd te verzorgen. De hele bemanning kwam hun eigen beddengoed, matrassen en dekens brengen. Meer hadden we ook niet.

De boots en ik stonden als laatste in de sloep tussen de dode lichamen.
"Wat doen we met de lijken?" vroeg de boots. Het enige wat ik kon bedenken was om ze maar netjes naast elkaar te leggen en afdekken met zeildoek. Er knisperde iets onder mijn voet. "Hun tanden," fluisterde de boots, "je staat op hun tanden." 
Ik begreep hem toen niet. Het blijkt dat deze mensen zijn overvallen, midden op zee, beroofd van hun geld en waardevolle bezittingen, de vrouwen en meisjes verkracht, iedereen die zich verweerde mishandeld of gedood en uiteindelijk werden zelf hun gouden tanden met geweld uit hun mond geroofd.

Misselijk, geschokt, trillend en ontdaan, hebben we ze afgedekt. We zaten onder het bloed en stonden net op het punt de sloep te verlaten. "Daar beweegt wat" zei de boots en wees naar de voorsteven van de sloep. Verschrikt keken we elkaar even aan en liepen naar voren.
Onder het dekzeil zat een klein meisje van een jaar of tien. Helemaal weggedoken probeerde ze onzichtbaar te worden. 

De boots maakte geruststellende geluiden naar haar. Ze siste terug en staarde ons aan met wijd opengesperde zwarte ogen. Echt, ze siste als een verstoorde slang. Met een snelle greep pakte de boots haar arm en gaf haar aan mij. Ze schopte, spuugde, beet, krabde en sloeg me in wilde paniek totdat ik haar tegen me aan drukte. Toen verslapte ze en voelde ik haar alleen maar trillen, midden in die bloedhete tropennacht. We hebben haar naar het ruim gebracht, bij de andere drenkelingen, maar niemand wilde zich over haar ontfermen. Ze waren allemaal helemaal in zichzelf gekeerd en reageerden bijna nergens op.

Onder begeleiding van de Coast Guard zijn we in twee dagen doorgestoomd naar Singapore. We kregen een paar artsen aan boord die alles in het werk stelden om de drenkelingen zo goed mogelijk te verzorgen. Nadat ik me gedoucht had kwam ik tot de ontdekking dat de enige schone kleding die ik nog had mijn spierwitte tropen uniform was.
Na elke wacht ging ik even bij het meisje kijken. Ze reageerde niet op mijn aanwezigheid. De blikjes frisdrank die ik daarvoor al had meegenomen waren nog onaangeroerd. Totdat ik met twee kommen bami naast haar ging zitten. Ik had van de kok eetstokjes meegekregen want hij had geen bestek meer. Alles was in gebruik.
Ik zette een kom voor haar neer en begon zelf uit de andere kom te eten. Ik verwachtte al geen reactie meer. Ik had nog nooit met stokjes gegeten dus dat wilde niet echt vlotten. Ik zat een beetje in mezelf te vloeken toen zij ineens haar stokjes pakte. Heel langzaam liet ze me zien hoe je ze vast moet houden. Dat deed ik natuurlijk niet in een keer goed. Dus liet ze het nog eens zien. Na een paar pogingen leek het me te lukken, maar het eten ging me moeilijk af. Dus ging ze het voordoen, dat was de eerste keer dat ze at sinds ze aan boord was. Een van de artsen knikte goedkeurend naar me, ook hij was opgelucht.

Daarna, aanmeren in Singapore. Op de kade stonden busjes en ambulances en een heel peloton medisch personeel en allerlei officials van politie, douane en immigratie. De drenkelingen werden met grote zorg van boord gehaald. De bemanning en ikzelf hielpen mee met de ontscheping.
Ik had zelf het meisje opgepakt en wilde haar overdragen aan een verpleger. Maar ze begon te gillen en zich te verzetten. Ik mocht haar begeleiden tot aan de poort van het vluchtelingencentrum. Ik mocht niet naar binnen, er kwam een kordate vrouwelijke immigratie officier, in een strak wit uniform, om haar van mij over te nemen. Tot ieders verbazing liet ze het toe. Ze keek me nog een keer aan met dezelfde blik als toen we haar vonden, toen draaide ze haar gezicht weg.

Een paar maanden later, weer in Singapore, ging ik naar het centrum, ik wilde weten hoe het met haar ging. De portier die de wacht had herkende me. We mogen geen informatie aan buitenstaanders verstrekken zei hij. Dat was een domper. Maar toen ik me al half had omgedraaid om teleurgesteld weg te gaan zei hij: "Weet je wat zo gek is? Ze communiceert alleen met mensen in wit uniform. Je zal altijd in haar herinnering zijn." Daarna vluchtte hij zijn wachthokje weer in achter de slagbomen.

Zo'n blik zag ik pas weer toen ik terug was in Vlissingen. Na een zware, heftige avond fotograferen, in wat toen de heftigste nachtclub in Vlissingen was, besloot ik nog even een frisse neus te halen. Ik liep via de boulevard naar het Bellamy park en bij de Gevangen Toren zag ik iemand in de schaduw zitten. Weggedoken in een hoekje in een dikke winterjas. Ik had haar die avond ook al in de club gezien waar ze drankjes liep te bedelen. "Hoi!" zei ik, "koud hé?" Ze vroeg of ik een sigaret voor haar had, toen ik die gaf en haar en mezelf een vuurtje gaf vroeg ze: "Kom even bij me zitten dan voel ik me niet zo alleen." Een half sigaretje verder stopte er een Mercedes. Een dikke kerel zat naar haar te gebaren. Ze stond op. "Laat die kerel toch doen" zei ik. "Het is mijn pooier" zei ze met diezelfde lege wanhopige blik. Ze wende haar gezicht af en stapte in. Weer had ik dat gevoel van onmachtige schaamte. Deze keer geen wit uniform in de buurt om vertrouwen in te hebben.



Soms ben ik benieuwd naar het Vietnamese meisje en hoop dat ze 's avonds laat niet hoeft te wachten op een boze pooier. Jaren later kwam de eerste film van Chucky uit, dat was de derde keer dat ik die blik zag.
Alleen al bij het zien van die pop schiet ik terug in de tijd en is het weer 1975 en ben ik op weg van Shantou naar Singapore.


Oh Ja, muziek blijft belangrijk, dit muziekje via de koptelefoon, luister maar mee All Hell broke Luce

17 juni 2021

Kees' Hondje

 

Kees' hondje

Kees was het prototype van een Baywatch Lifeguard. Groot, blond, gespierd en bruinverbrand. Kees begon 's ochtends om 9 uur. Dan beklom hij zijn wachtstoel, zette zijn zonnebril op en zette zijn roeptoeter klaar.



Kees was altijd alert. Als er een meisje van ongeveer huwbare leeftijd - en die grens lag voor Kees niet zo precies - de waterlijn naderde dan pakte hij zijn kijker al. Als de dame in kwestie tot aan haar kuiten in het water stond greep hij zijn roeptoeter; Pas op, niet te ver gaan, gevaarlijke stroming! De dames zwaaiden dan vrolijk naar hem en gingen verder met badderen. Zo gauw ze tot hun middel in het water stonden kwam Kees in actie! Hij stormde van zijn wachtstoel af en begon - borst vooruit - langs de waterlijn heen en weer te paraderen. Kees was paraat.


En ja, de zee golft altijd wel, en bij het eerste golfje ging zo'n dametje wel eens onderuit. Ze kwam dan proestend boven, en ja, daar was Kees om haar op te pakken en in veiligheid te dragen. Hij hield ze altijd goed vast, een hand stevig om een tiet en de andere hand waar je de geslachtsdelen kunt vermoeden. Hij bracht ze in een soort looppasje naar hun handdoek en zette ze heel bekommerd neer. De meeste dames bleven zo lang mogelijk om zijn gespierde nek hangen, maar lieten zich uiteindelijk door hem afdrogen en neerleggen. Kees zag er verdomd goed uit tenslotte.


Met de heren had Kees wat minder compassie. Oh, hij hield ze wel in de gaten, maar beperkte zich vooral tot schril op zijn fluitje blazen en door zijn roeptoeter schelden om ze naar de kant te manen. Maar Kees had geluk, de meeste heren waren Duitsers, die gingen meestal op Zondagavond terug naar Duitsland om te werken terwijl hun echtgenotes en kinderen achter bleven om lekker een hele zomer vakantie te vieren.


Zo ook Lotte. Een struise Duitse dame die zich 's avonds regelmatig aansloot bij het groepje straatverkopers en muzikanten rond het kampvuur. Kees was daar meestal ook wel te vinden met zijn gitaar en zijn Evergreens die door iedereen meegezongen werden. Hij wist zichzelf altijd wel in de buurt van Lotte te manoeuvreren. Hij was echt helemaal gek van haar. Als hij zong keek hij haar indringend aan en tussen de liedjes door zat hij constant in zijn beste Duits tegen haar aan te kwebbelen. "Chatting up a bird" zo noemde mijn Schotse maat dat.


Lotte was zeker niet de enige Duitse dame die zich 's avonds aansloot bij een van deze groepjes op het Nollestrand. De serieuzere types gingen na zonsondergang naar de camping, het pension of de hotelkamer, de avontuurlijkere types bleven overnachten in de strandhuisjes en meestal niet alleen. Het was niet ongebruikelijk om na zonsondergang allerlei naakte stelletjes de zee in te zien rennen. Om vervolgens in de golven rond te spartelen en bewegingen te maken die niets met zwemmen te maken hadden. Ook uit de strandhuisjes klonken vaak vreemde geluiden die door de mensen bij het kampvuur beleefd werden genegeerd. Er zijn in die tijd heel wat Zeeuwse genen naar Duisland geëxporteerd. De oudere Vlissingers noemden het vaak misprijzend het Snollenstrand, de rest deed er zijn voordeel mee.


Ondertussen was Kees wanhopig aan het worden. Dankzij de taalbarriere wilde de communicatie tussen hem en Lotte niet vlotten. En Lotte? Die was in de war. Ze had meermalen signalen gegeven dat ze wel open stond voor zijn avances. Maar hij bleef maar in zijn rare Duits kwebbelen en uiteindelijk gebeurde er niks. Kees dacht dat zij te verlegen was om direct te reageren. Hij kreeg het idee dat zij zich geneerde ten opzichte van de andere Duitse dames en dat hij het dus omzichtiger en stiekemer moest aanpakken. Kees had een plan. Dat plan kon hij niet in de groep gooien. Hij bedacht dat er maar een persoon voldoende te vertrouwen was om zijn plan mee te delen en uit te voeren. Mijn Schotse maat Bruce. Nadat Kees zijn plan had uitgelegd fronste Bruce en lachte een beetje meewarig naar Kees. Maar hij beloofde mee te helpen.


In zijn allerbeste Neder-Diets vertelde Kees zijn plan aan Lotte. Wat zij daarvan begrepen heeft zal altijd een raadsel blijven. Maar, zij stond op en liep naar haar strandhuisje. Samen met haar hondje, een klein keffertje dat altijd wel ergens in haar buurt was. Ze ging naar binnen, gaf het hondje wat voer en water, trok een jurkje aan en ging naar de strandtent om wat biertjes te kopen voor bij het kampvuur. In de tussentijd had Kees onze vriend Bruce gealarmeerd en spoedde zich naar de strandhuisjes. Hij wurmde zich tussen het huisje van Lotte en dat van de buren. Kees wist dat - bijna aan de achterkant van het huisje - er een opening was precies naast het luchtbed waar Lotte op sliep. Hij bedacht zich geen moment, de zwembroek ging naar beneden en Kees propte zijn edele delen door het gaatje in het hout.


Bruce had positie gekozen ,net buiten het licht van het kampvuur, en in het zicht van de ruimte tussen de twee huisjes. Verwonderd keek hij naar de actie van Kees en het vertrek van Lotte. Wat deed die gast daar nou? Ondertussen zat Kees op zijn knieen tegen het huisje aan, na een paar keer kloppen om aandacht te trekken begon Kees ineens diep te zuchten. Hij klauwde met zijn nagels in het hout. In opperste extase kuste hij zelfs het houten huisje. Bruce, de uitkijk, zag Lotte terugkomen met een tas vol blikjes bier. Plichtsgetrouw floot hij een waarschuwing naar Kees; "er komt iemand aan !' Kees haalde met een vloek zijn piemel uit het houten huisjes en trok snel zijn zwembroek weer aan. Hij wurmde zich tussen de huisjes vandaan om oog in oog met Lotte te staan. De rest van Kees verstijfde nu ook. Met ogen zo groot als schoteltjes staarde hij Lotte aan. Lotte zag Kees staan en verwarde zijn totale verbijstering met verliefdheid en dacht; dit wordt de nacht.


Lotte opende de deur van het huisje, om zich om te kleden, het hondje stoof naar buiten om dolverliefd te herenigen met Kees. Bruce lag brullend van het lachen door het zand te rollen. Kees ging bij het kampvuur zitten en pakte zijn gitaar. Om nog enigszins de situatie te redden vroeg hij of er iemand een verzoeknummer had. Bruce, nog gillend van het lachen riep; "Doe maar iets van Three Dog Night". Lotte schoof aan bij het kampvuur, lekker dicht bij Kees, het hondje tussen hen in. Kees begon House of the Rising Sun te spelen maar hij miste de accoorden en zijn stem brak. Plotseling stond hij op en vertrok in de richting van de boulevard, zijn gitaar achter zich aan slepend. Lotte in verbijstering achterlatend.


Bruce vertelde Lotte wat er gebeurd was. Samen hebben ze de nacht doorgebracht. Een jaar later kwam ik Bruce en Lotte weer tegen. Zij en haar twee kindjes woonden ondertussen bij Bruce in Schotland. Het hondje? Waarschijnlijk gestorven van liefdesverdriet, of met Kees mee, wie weet. Kees hebben we nooit meer op het strand gezien. Het hondje ook niet.


Maar nog jaren daarna werd elk klein hondje een Keeshondje genoemd in Vlissingen. Al weet bijna niemand meer waarom, maar jullie nu wel.



Oh ja, muziek is ook belangrijk, dit is een van de nummers die aan stond tijdens het schrijven;

09 juni 2021

Lieve Faye, de Freule

 Faye was een beeldschone vrouw van een jaar of dertig. Roodharig, groene ogen en welgevormd. Getrouwd met een directielid van de Scheepswerf. Hij reisde de hele wereld over om oorlogsschepen te verkopen aan derde wereldlanden. Kortom een gerespecteerd lid van de Maatschappij.

Faye daarentegen was na een paar jaar in een Ashram in India te hebben geleefd teruggekeerd naar Nederland met een probleem, ze was zwaar verslaafd aan heroïne. Ondanks dat trouwde ze de directeur maar, in weerwil van haar verlangen om te reizen, mocht ze nooit met hem mee. Vanwege de heroïne. Hij kon zich niet veroorloven om in die rare buitenlanden in diskrediet gebracht te worden.

Als hij in Nederland was dan was Faye zijn ideale partner, een goedgeklede schoonheid en waren ze wel geziene gasten in het theater en de betere restaurants. Vaak liepen ze te flaneren over de boulevard en het Bellamypark.
Overdag was ze regelmatig op de boulevard te zien met haar teddybeer achtige hondje. Ze was chique, modieus, altijd met een donkere zonnebril en een flamboyante hoed, maar bovenal totaal ongenaakbaar. Door de lokale bevolking en de straatverkopers werd ze al snel - met enige minachtende jaloezie - de Freule genoemd.

Vertrok hij weer eens voor onbepaalde tijd naar het buitenland dan transformeerde Faye van directeursvrouw naar - ik kan het niet anders verwoorden - een soort natuurverschijnsel. Ze werd dan een van de Night People. Ongeveer een kwartier voor zonsondergang verliet ze haar appartement aan de boulevard ongezien via de achterzijde, slechts gekleed in een Indiase zijden sjaal die niks verhulde en eigenlijk alleen haar lichaam een andere kleur gaf. Altijd had ze dan een grote bodhran (platte trommel) bij zich.



Ze nam haar vaste positie op het Nollestrand in, aan de waterlijn dichtbij het windorgel. Haar publiek stond al klaar. Oude en jonge mannen met verrekijkers op het Nollehoofd, zachtjes met elkaar gniffelend. En een eindje verder op het strand, bij een kampvuurtje, de verzameling straatventers, muzikanten en ander volk dat wat probeerde te verdienen aan de badgasten. Altijd op gepaste afstand, ze werd nooit lastiggevallen, alleen bewonderd.
Gezeten in de lotushouding begon ze te trommelen. De mannetjes op de dijk werden stil en bij het kampvuur verstomde het geroezemoes. Soms speelde een van de muzikanten een baslijn met haar mee, improviserend op het ritme dat zij speelde, het windorgel en de ruisende zee. Hypnotiserende momenten, soms maar een kwartiertje ofzo maar vaak ook tot ze aan haar middel in het water zat door de opkomende vloed.

Wanneer ze dan opstond, en haar zijden sjaal echt niks meer verhulde, klonk er een soort gemeenschappelijke zucht op vanaf het Nollehoofd, het slotakkoord als een applaus zonder handen. Ze verdween weer net zo geruisloos en ongehinderd als ze was gekomen, en eenmaal uit het zicht achter de boulevard begon het geroezemoes weer. De mannetjes op de dijk stonden weer tegen elkaar te tetteren en bij het kampvuur werd met de gitaarmuziek meegezongen. Niemand wist dat ze de andere kant van de Freule hadden gezien. Ook ik niet.

Ongemerkt had ik haar echter al meermalen gefotografeerd terwijl ik op de boulevard polaroid foto's maakte van de toeristen. Daar kon je in de zomer leuk mee verdienen. Een keer of vijf had ik al geprobeerd een fotootje te slijten aan de Freule voor de gebruikelijke prijs van een tientje, maar ze schudde slechts heel lichtjes nee tijdens het voorbijgaan. Ik wist dan meteen dat ik niet moest aandringen. Totdat ze een keer stopte en tegen me zei: "Ik heb je nu al 60 gulden gekost, dat kun je je vast niet veroorloven." Ik grinnikte wat, maar toen zei ze: "Ik laat je één foto maken, voor op het bureau van mijn man, en dan is het afgelopen." Ze wist ook al de plaats waar ze gefotografeerd wilde worden, voor de Gevangentoren. Ik maakte snel een polaroid van haar. "Zoiets?" vroeg ik haar. En ze antwoordde: "Ja, dan wil ik daar een vergroting van." Ik wisselde snel mijn polaroid cassette met een film cassette, oké nog eentje dan. Een paar behulpzame mannetjes hielden even de wandelaars tegen, ik maakte mijn foto en ze vertrok meteen. Breng hem vanavond om acht uur maar bij mij thuis zei ze zachtjes. En ze wandelde weg. Mij enigszins in paniek achterlatend. Ik had een kleurenfilm gepakt en kon alleen zwart-wit ontwikkelen en afdrukken!

Gelukkig werkte een neefje van me op het fotolab van de plaatselijke krant en hij was wel gewend om spoedopdrachten af te handelen. Een uur of twee later had ik een mooie print op 30 bij 40 formaat in handen. De fotoredacteur kwam ook nog even kijken wat er allemaal gaande was en riep: "Hé, de Freule, mooie foto, scherp gestoken en mooi belicht. Goeie compositie." Ik gaf hem mijn kaartje, wat later een goede zet bleek te zijn, want het leverde later toch weer wat werk op.

Na zeker drie keer zenuwachtig de hele boulevard op en neer gelopen te hebben stond ik klokslag acht uur aan de deur van het luxe appartement. De deur ging open en ik stapte de schemerige gang in. Ze sloot de deur en ik keek haar vol verbazing aan, daar stond Faye! Ik stamelde iets van: "hai, ik kom eigenlijk voor de Freule?" Ze schoot in de lach en zei: "noemen ze me zo?" Ze moet de paniekerige verwarring in mijn ogen gezien hebben en bracht me naar de salon. Na me een glas wijn ingeschonken te hebben pakte ze de foto. "Mooi" zei ze, "daar kan hij tevreden mee zijn."

Ze was een makkelijke en onderhoudende prater. Ze vertelde wat over haar leven in India en haar heroïnegebruik. Mijn verbaasde blik toen ze haar spullen pakte en ging zitten chinezen maakte haar aan het lachen. "De vrouw die jij zo treffend de Freule noemde is de buitenkant die Faye gevangen moet houden. Mijn man weet van mijn gebruik, daarom kan ik nooit mee op reis. Dan laat ik Faye gaan en trommel ik mijn verdriet weg." "Dat herken ik wel" zei ik, "ik zit 's nachts vaak bij het windorgel om met de Demonen te strijden." Ze glimlachte naar me. "Jongen, Demonen zijn niks meer dan de Schaduw van een Engel die voor de maan langs vliegt. Wie wil zijn tijd nou verdoen met Schaduw vechten?"
We hebben veel gepraat en er vielen soms lange stiltes, zonder dat het ongemakkelijk werd. Pas vroeg in de ochtend ging ik weer op pad. Foto's maken van toeristen. Voor de gebruikelijke prijs van een tientje.

Een paar maanden verder was ze, later dan gebruikelijk, gaan trommelen bij de volle maan. De eerste strandbezoekers dachten dat ze zat te mediteren, haar trommel nog in haar handen. Tot het water weer eens tot haar middel kwam en haar lotushouding verstoorde. Langzaam gleed ze achterover en werd zachtjes door de begrijpende zee gewiegd. De strandwacht besefte dat dit geen gebruikelijke meditatie houding was. Ze werd uit het water gevist en aan de hand van een SOS-lockertje geïdentificeerd.

Ik heb de begrafenis op gepaste afstand gevolgd en toen iedereen vertrokken was ben ik naar de kist gelopen. De door mij gemaakte foto lag er in een zwarte lijst nog op. Een week later bezocht ik haar graf om haar de bodhran te brengen die op het strand was blijven liggen. Iedereen had afscheid genomen van de Freule, maar iemand moest toch ook Faye goede reis wensen? Ik zuchtte diep, en hoorde de mannetjes op het Nollehoofd met me mee zuchten.

Zo verdween Faye in de nacht en de Freule werd begraven. Maar af en toe, bij volle maan, zie ik haar in een schaduw en besef dan dat er geen Demonen zijn. Alleen hartverscheurende herinneringen.


Muziek is belangrijk, een van de nummers die voorbij kwam tijdens het schrijven was Moonlight Shadow van Mike Oldfield


Kunstenaartje met een website.

 Vandaag heb ik drie werken ingebracht voor de selectie van KlimaatExpo '22 door Artworlds in samenwerking met Museum De Fundatie. Dat w...